II.
Ze zag weder het ouderlijke huis met zijne ruime frissche kamers, zijne degelijke, ouderwetsche meubelen, ze liep weer rond in den grooten tuin met zijn keur van bloemen en overvloed van vruchten. Haar vader was burgemeester op een liefgelegen, eenvoudig dorp, van waar hare broeders elken dag de hoogeschool te A. bezochten. Zij zelve, de verwende lievelinge van vader en moeder, had reeds hare akte als onderwijzeres en was als volontair werkzaam op de dorpsschool.
Daar had zij hem leeren kennen.
Als een zucht ontvlood haar mond:
‘Karel!’
O, als haar trots niet sterker was geweest dan hare liefde, hoe anders zou dan haar leven zijn geworden, hoe anders zou haar sterven zijn!
Kinderlijk nieuwsgierig had ze verlangd Karel Daalberg, den nieuwbenoemden onderwijzer, te zien, weinig vermoedende welk een groote plaats hij weldra zou bekleeden in haar hart.
Nog heugde haar dien eersten morgen, toen zij beiden toevallig gelijk voor de schooldeur hadden gestaan en hij wel diep, heel diep den hoed had afgenomen, maar jongensachtig verlegen geen woord had durven spreken. Ook zij zelve had niets gezegd, maar hem, misschien wel wat brutaal, staan opnemen.
Ja, hij beviel haar reeds dadelijk, welgemaakt slank, een overvloed van lichtblond haar en blauwe oogen, nu eens helder en licht van kleur, dan weer donker, bij zwart af. Wonderlijk sprekende oogen! Hoe spoedig had zij hunne taal leeren verstaan en wat hadden zij haar altijd veel te zeggen!
Eenige dagen lang waren Daalberg en zij elkander stilzwijgend voorbijgegaan; toen eensklaps was het ijs gebroken. En sedert hadden zij vele gesprekken gevoerd. Wat kon hij degelijk en verstandig redeneeren! Veel had ze van hem geleerd.
Hare ouders konden niet begrijpen, waardoor de school haar plotseling zooveel werk gaf, dat zij zoo vroeg reeds heenging en vaak zoo laat terugkwam. O, heerlijke en zalige tijd! Toen was het leven haar een droom van schoon geluk geweest.
Soms bracht hij zijne viool mede, en wanneer dan alle kinderen vertrokken waren, speelde hij voor haar, voor haar alleen, de meest wegslepende melodieën. Zij begreep wat hij te zeggen had, ze voelde wat hij haar smeekte, doch als hij waagde daarop ook maar met een enkel woord te zinspelen, had onverbiddelijk uit haar mond geklonken: ‘Eerst de hoofdakte!’
Die had hij gehaald, zoo gauw als mogelijk was. Kort daarna waren zij geëngageerd, maar voor haar althans was het geluk toen niet meer geheel onvermengd.
Hare ouders hadden hunne toestemming gegeven, doch dit engagement verheugde hen niet; de broers keurden het af en konden somwijlen niet laten met minachting over onderwijzers te spreken; zij rieden haar aan Karel over te halen zich voor het middelbaar onderwijs te bekwamen. Dat was ten minste iets! - De notarisvrouw zei ronduit, toen zij haar feliciteerde:
‘Ik heb altijd gedacht, dat gij je hart te hoog droeg voor een onderwijzer.’
Andere voorname kennissen vermeden steeds over haren aanstaande te spreken, sommigen hadden haar zelfs nooit gefeliciteerd. O, die wereld!
Dat alles had haar gegriefd en tot het besluit gebracht, nooit te zullen trouwen vóór Karel hoofd van een school was en dan liefst nog in een groote stad.
Doch na vijf jaren van veel arbeid was hij nog klasseonderwijzer; hoewel hij een flink verstand had, behoorde hij niet tot de gelukkigen op vergelijkende examens. Evenwel verdiende hij als onderwijzer 1ste klasse te A. een goed salaris, gaven eenige bijakten hem nog f200 meer en daarbij gaf hij gewoonlijk nog enkele privaatlessen.
(Slot volgt.)