stoomboot heeft haar ‘Dortmunder’, ‘Münchener’ en ander kostbaar vocht liggen op ijs, dat uit Singapore wordt meegebracht. De kapitein staat in zijn hut, en deelt als St. Nicolaas de gaven rond zich uit. De een wacht uit Singapore terug zijn jachtgeweer, dat hij vier of zes maanden geleden er ter reparatie heeft heengezonden, een tweede zijn horloge, de derde een paar laarzen of een bril.
De eerste hofmeester heeft ook zijn handen vol: hij moet bestelde boeken, medicijnen, nieuwe kleeren, eetwaren en duizenderlei andere zaken uitdeelen.
Herbertshöhe bestaat eigenlijk nog maar een goed jaar; het is nog geen stad, geen plaats, niet veel meer dan een naam. Met uitzondering der weinige houten hutten, waarboven de Duitsche vlag waait, bestaat het slechts uit de in het palmenwoud verstrooid liggende huizen. Er is geen apotheek, geen drukkerij, geen boek- en papierwinkel, geen dokter, kleermaker, schoenmaker of bakker; ja, in het gansche gebied der Zuidzee-eilanden, van de Westpunt van Nieuw-Guinea tot aan het verst verwijderde eiland van den Archipel, op duizenden kilometers in het rond, is geen enkele handwerksman te vinden! Alle kleine zaken, voor het levensonderhoud der inwoners benoodigd, moeten van het in drie weken over zee bereikbare Singapore komen; ieder kleedingstuk, dat versteld moet worden, ieder paar schoenen, ieder geweer, dat reparatie noodig heeft, moet, als de eigenaars het wenschen, met de alle twee maanden ééns
bij de vischvangst.
aankomende postboot naar Singapore gezonden worden, en als alles goed gaat, zijn die voorwerpen na eene afwezigheid van vier tot zes maanden weer in Herbertshöhe terug! Onder deze omstandigheden is het verklaarbaar, dat de vriendelijke officieren van de ‘Stettin’ gaarne bereid zijn niet al te groote voorwerpen van de inwoners mee te nemen.
Door een roeiboot komt men eindelijk aan de landingsbrug, die van de regeeringsgebouwen uit over de langs de kust loopende koraalrif zich ver over het diepe water uitstrekt. Eenige minuten later bevindt men zich op de hoofdplaats der toekomstige hoofd- en handelsstad van de Duitsche Zuidzee-eilanden. Langs een groot grasveld, waarop een reusachtige broodboom zijn schaduw werpt, staan de afzichtelijke Kanaken-vrouwen met hare koopwaren. Schuw gaan zij uit den weg als men nadert, om naar het naastbijgelegen houten huisje te gaan. Hiervoor verheft zich een vlaggestok met de lustig in den wind fladderende Duitsche vlag. Een breede houten veranda loopt om het huisje heen, en naderbij komend ziet men voor een venster de rijksadelaar met de woorden ‘Kaiserliches Postamt’. Men gaat binnen om naar het paleis van den gouverneur te vragen, wel een beetje verbaasd dat de keizerlijke post in zoo'n armzalige hut gehuisvest is. Maar de verbazing neemt nog toe als men u zegt: ‘Dit is het paleis van den gouverneur. Hij zit in de kamer hiernaast. Kom u als 't u blieft nader.’
Werkelijk! Al de takken van bestuur van dit verbazend groote gebied loopen ineen in dit huisje, dat de Kanaken, in hun gebroken Engelsch, den naam van ‘House paper’, (papierhuis) gegeven hebben, omdat er volgens hun inzicht, veel papier gebruikt wordt. Maar in waarheid wordt er in de hoofstad van het gebied meer verhandeld dan geschreven, en wordt er meer kruit en lood dan pen en inkt gebruikt. Waar men zulke slachtersbazen als de bewoners van Nieuw-Pommeren en Nieuw-Mecklenburg te regeeren heeft, daar doet men niet veel met geschreven verordeningen, en het is maar gelukkig dat de vier ambtenaarsplaatsen door zulke uitstekende menschen bezet zijn, als gouverneur Von Bennigsen en zijn staf.
In Europa zal men zich de regeering van dezen archipel wel eenigszins anders hebben voorgesteld. De bestuurder van een gebied, dat zoo groot is als Westelijk Europa, moest minstens zulk een fraai regeeringsgebouw hebben, als de Minister van een kleinen Duitschen staat - een flink bureau, met mooie tapijten en monumentale schrijftafel, aan welke mijnheer de gouverneur de verorderingen onderteekent, die een leger van beambten hem op een zilveren blad komt aanbieden.
Men zou ook verwachten eene menigte menschen in de spreekkamer te zien antichambreeren, terwijl haastige beambten met akten onder den arm in een doolhof van kamers verdwijnen met opschriften op de verschillende deuren, als: Kaiserliches Gericht, Kaiserliche Kasse, Steuer verwalting, Secretareat enz., want men hoort immers altijd dat de koloniën te veel door assessoren en referendarissen geregeerd worden, en dat er meer geschreven dan practisch gewerkt wordt. Wie dat gelooft, zou zich beter op de hoogte van den toestand op deze menscheneters-eilanden moeten stellen en het ‘papierhuis’ betreden. Men vindt er twee kamers, ieder met juist voldoende ruimte voor twee tafels. In de eene kamer bevindt zich de Keizerlijke post, het havenbestuur, het secretariaat, het expeditie-kantoor, het archief enz.; in het tweede het gouvernement, het Keizerlijk gerechtshof en de bibliotheek. Een groot buitenverblijf heeft in den tegenwoordigen tijd een grootere ruimte van waaruit het bestuurd wordt, dan het Duitsche gebied in de Zuidzee, en toch gaat hier alles goed zijn gang. Ieder der vier heeren neemt een aantal ambten waar, en moet er een bizondere zaak beslist worden, dan wordt er niet geschreven of worden verordeningen in 't leven geroepen, maar de zaak zoo noodig met kruit en lood beslecht.
Daartoe staan den gouverneur slechts zeer primitieve hulpmiddelen ten dienste. Tot nu toe had hij geen eigen schip, maar moest gebruik maken van de nu en dan aanliggende handelsvaartuigen, om met zijn politiemacht tochten naar de naburige eilanden te ondernemen, en daar weer op een ander scheepje wachten, om terug te keeren. Deze politiemacht, bij elkaar ongeveer een zeventig man, bestaat uit gewapende Kanaken uit Nieuw-Mecklenburg of de omringende eilanden.
De ‘kazerne’ van deze zwarte soldaten bevindt zich in een der kleine houten huisjes, die achter het ‘regeeringspaleis’ op een groot plein gebouwd zijn, en die de ruilartikelen ter betaling der troepen en arbeiders - baargeld vindt men hier nog niet - en allerlei andere voorwerpen, waaronder ook straatlantaars, bevatten! Men denke daarbij evenwel niet aan een straatverlichting in Nieuw-Pommeren! Voorloopig branden er slechts lichten op den signaalmast en op de landingsbrug, tot groote verwondering der Kanaken, die niet begrijpen kunnen, waarom de Duitschers in den nacht, als toch alles donker is, licht laten branden.
Op het zooeven genoemde plein exerceerden juist de politiemanschappen. Bij de uniformen dezer zwarte kerels heeft men rekenschap gehouden met het klimaat en het bestaat