De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3
(1901)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdIV.‘Wat een brieven!’ Mevrouw Van Deventer zijgt oververmoeid neer op een fauteuil, sluit de oogen en leunt met het hoofd machteloos achterover, alsof zij een flauwte nabij is.’ Het gezicht alleen bezorgt haar al ‘migraine.’ ‘Harry, kies jij maar liever! Ik ben te moe! Informeer vooral goed, ik wil niet iedereen in huis hebben! Je weet nooit aan wie je je kinderen toevertrouwt. De arme schapen!... O, mijn hoofd!...’ Met driftige stappen meet mijnheer de kamer... dan blijft hij staan voor den fauteuil, bijt even op zijn snor, en antwoordt overredend: ‘Maar, Caroline, dat kan jij veel beter. Je weet hoe weinig tijd ik heb. Zoek een paar brieven uit, die je fatsoenlijk lijken, informeer eens naar die menschen en beproef het. Zekerheid kan je toch nooit krijgen, je moet het zelf ondervinden. Als het je niet bevalt, maak je niet veel complimenten. Je zet ze de deur weer uit. Wat doet het er toe? Je ziet er is genoeg liefhebberij!’ en hij wijst spottend op den grooten voorraad, door de post gebracht. Mevrouw slaat de oogen ten hemel: ‘Dan zou ik mijn kinderen wagen aan zoo'n vreemd mensch. Hoe kan je dat van mij verlangen? Ik moet eerst weten, dat het goed is. Jij kunt toch veel beter inlichtingen inwinnen, dan ik, zwakke vrouw. Je hebt genoeg klerken. Ik voel mij toch al zoo ziek...’ en het hoofd zinkt weer achterover. ‘O, mijn migraine!’ en de hand tast naar het hoofd. ‘Maatje, mag ik al die postzegels?’ vleit kleine Harry met zijn liefste stemmetje. ‘Ach, kind, wat moet je daar nu weer mee doen?’ ‘Toe, Maatje, voor mijn album. Ja, Maatje?’ ‘Goed dan, maar je moet nog wachten, tot ik de brieven heb gelezen.’ ‘Hè, nee, Maatje, nu dadelijk!’ dwingt het kind, dat zich juist verveelde en uit baloorigheid de kat zat te plagen. Toen kwam de post en de laatste vijf minuten heeft hij al geloerd of de kans schoon was om zijn belangen voor te hangen. Vijf minuten is een lange tijd! Nu kan hij niet langer wachten en sleept den halven stapel naar een hoek van de kamer. ‘De brieven niet verscheuren,’ waarschuwt een kwijnende stem. De kleine hoort al niet meer en rukt ruw de postzegels af, zonder eenig medelijden met de mooie letters, met zooveel zorg geschreven. De grond is bedekt met snippers. De vrouw in den fauteuil let niet op het kind. Zij rust! Mijnheer heeft een sigaar opgestoken en zet met gerimpeld voorhoofd de wandeling door de kamer voort... mevrouw ontwijkend. De rook zou haar hinderen! ‘Paatje,’ juicht het ventje, ‘van waar komt die?’ Hij denkt al een vreemd postzegel te hebben ontdekt en is verrukt met zijn vondst. ‘Mijn hemel, wat een rommel!’ Mevrouw wordt wakker. ‘Harry, wat ben je stout, heb ik je niet gezegd, dat je voorzichtig moest zijn!’ - en dan verontwaardigd tegen den grooten Harry: ‘Waarom verbiedt jij hem ook niet!’ Ironisch kijkt hij over haar heen, hij mompelt iets onverstaanbaars tusschen de tanden, neemt het huilende kind op en zet het buiten de deur. Heel bedaard treedt hij dan binnen, legt de sigaar op een aschbakje en nadert den fauteuil. ‘Nu tusschen ons, mevrouw. Als ik u een goeden raad mag geven, geef u dan geen verdere moeite, een gouvernante voor uwe kinderen te zoeken. Een moeder, die de drukte van kinderen niet kan verdragen, doet beter ze naar de kostschool te zenden.’ - En in stilte voegt hij er aan toe: ‘Dan komt er ten minste nog iets van terecht.’ ‘Waar denk je aan, Harry? Mij scheiden van mijn lievelingen! Wat ben je wreed. Alsof het mij niet smart dat ik mij zoo weinig met hen kan occupeeren. Naar een kostschool? Dat nooit!’ - en dan vleiend: ‘Toe, man, wees nu eens lief en help mij met al die brieven. Ik weet heusch geen raad.’ Hij is volstrekt niet verteederd door de liefheidscomedie, die overigens de frischheid van het nieuwe mist. Alleen om rust te hebben, laat hij zich verbidden. ‘Je mag Harry dankbaar zijn,’ en hij werpt een spottenden blik op de snippers, de ruïne van vele verwachtingen, ‘hij heeft onze taak tot de helft gereduceerd, er is nog genoeg keuze. Dan neemt hij het overblijvend pakje brieven en beschouwt oppervlakkig eenige adressen. Op eens blijft hij aandachtig staren. ‘Een flinke hand, laat eens zien wat die vertelt’ - en snel doorloopt hij de twee zijdjes. ‘Zij is goddank kort... de stijl is niet kwaad, laten we dat maar eens aanhouden.’ ‘En als zij dit schrijven nu door een ander heeft laten opstellen?’ ‘Als! Als! Je laat haar hier komen en kunt dan zelf zien of het iets is.’ ‘Jij antwoordt toch, Harry, ik kan heusch vandaag geen pen op het papier zetten. Ik heb vannacht niet geslapen. Zorg jij er voor?’ | |
[pagina 72]
| |
‘We zullen een advertentie moeten plaatsen om een secretaris!’ Zij hoort den spot niet. ‘Jij doet het, hè man?’ ‘Wanneer wil je dat ik haar bestel? Wanneer ben je thuis?’ ‘Zullen we haar 's avonds laten komen, dan ben jij er ook. Ik wil niet alleen de verantwoordelijkheid dragen. Men kan niet voorzichtig genoeg zijn.’ ‘Morgenavond tusschen acht en negen? dan komt zij niet te vroeg. Die menschen hebben altijd de onhebbelijke gewoonte een kwartier voor hun tijd voor de deur te liggen, en ik bedank er voor van tafel te worden geroepen.’ Reeds is hij bij de deur, als zij hem naroept: ‘Zou je niet nog een tweede uitzoeken? Als de een dan te veel pretenties heeft, hebben wij haar in onze macht met de ander en we kunnen ten slotte nemen, wie het minst vraagt.’ Hij is op het punt met geweld de deur dicht te slaan. Maar ten eerste is dat niet gentlemanlike, en dan ‘mevrouw heeft haar zenuwen!’
ontwerp van den vingerhoed voor h.m. de koningin.
Hij neemt dus al de brieven, steekt ze in een zijner vele zakken en verlaat de kamer met een kort ‘adieu’. (Slot volgt.) |
|