Een Transvaalsche vertelling,
door J.M. Ente van Gils,
Kapitein der Mariniers.
I.
Wij steken 't hoofd omhoog en zullen d' eerekroon dragen,
Door U, door U alleen, om 't eeuwig welbehagen.
De zon neigt ter kimme, langzaam, statig, in bloedroode strepen. 't Nachtelijk donker zou weldra 't aardrijk in duisternis hullen, ware 't niet dat de brandfakkel gezwaaid was in Zuid-Afrika's schoone dreven.
Eerst nu, bij 't vallen van de duisternis, bespeurt men hoe vreeselijk 't dagwerk is geweest door de Rooineks met zooveel genot ten uitvoer gebracht.
Eerst nu teekenen vuur- en rookkolommen zich duidelijk af en ziet men in den omtrek niets dan rookende, smeulende en vlammende overblijfselen van wat nog zoo kort geleden de trots was van hen, die daar tezamen gedreven, op een open doch afgeschutte plaats het lot der gevangenschap, der verbanning, wellicht der onteering verbeiden.
De trots van hen, die terwijl de mannen op commando zijn, met vaardige hand de zaken bestuurden en toonden, dat zij, hoe diep den krijg voor de vrijheid betreurende, hoe diep de smart gevoelende door de scheiding van man en zonen, toch met ijzeren vuist de welvaart van hunne bezittingen, de welvaart van Zuid-Afrika wisten te behartigen.
Angstig waren hunne blikken, die anders zoo vol moed de toekomst tegemoet zagen, rond; angstig sidderend hurkten zij bijeen, die vrouwen, moeders en kinderen en schaarden zich dicht tezamen, om koude en verdriet uit het harte te bannen.
Doch weldra verheerlijkten zich hunne trekken en als eene siddering klonk uit de rijen, eerst zachtkens, dan luider:
Eere zij God in de hoogste hemelen
In menschen een welbehagen.
't Is Kerstnacht, en die enkele regelen uit Lukas doen in die dapperen weer den moed herleven.
't Is hun wapen, waarmede zij strijden tot den laatsten snik, en mogen de beproevingen velen zijn en moge hun alles ontnomen worden, wat hen nog pas een toekomst van geluk had toegeschenen, en mogen zij ook hun bezittingen, hun mannen en kinderen verliezen, ja al mogen zij aan onteering door de bandelooze, niet aan de krijgstucht gewende soldaten, worden prijsgegeven, dan ja, dan nog zal 't klinken:
Gij zult mij leiden door Uw Raad,
O, God! mijn heil, mijn toeverlaat,
En mij hiertoe door U bereid,
Opnemen in Uw heerlijkheid.
Zacht ruischen de machtige tonen van hen, die gelooven, slechts nu en dan afgewisseld door de schrille wanklanken der Engelsche liedjes, waarmede onder het genot van buitgemaakte dranken, in dronkemansvreugde, de vrede en welvaart brengende Brit, na gedanen arbeid rust en zich verheugt over de daden van verwoesting dien dag en zooveel vorige dagen ten uitvoer gelegd.
't Is Christmas, ook voor hen 't vredefeest op aarde, ja ook zij genieten in zorgelooze vreugde en drinken vol zoet genot zich zat aan den waan, een steentje bijgebracht te hebben tot het groote geheel, - de vrede in Zuid-Afrika.
Klimt de vreugde ten top, vullen geestdriftvolle speechen het afgebroken gezang aan en trillen bravo's en heils voor Old-England door de lucht, ook in 't kamp der vrouwen, die zich enger en enger aaneensluiten, klimt de angst en met starende doch hoopvolle blikken turen zij allen naar de bergen, en bij het ruischen der rivier en 't zingen der soldaten, gevoelen zij, meer dan zij zien, te midden van 't gevaar, het naderen der verlossing - - - - - - -
Zacht, onmerkbaar zacht, beweegt als 't ware de horizont - - - - - - het gezang der bende loeit woester - - - - - - nog éénmaal trachten de beklemde harten zich te verlichten en moedvol ruischt door het dal:
Schoon de heid'nen samen,
Als een kletterende regen slaan de kogels over de gevangenen heen in het bivak der soldaten, duizend en duizenden malen weerkaatsen de bergen die schoten, en opgeschrikt uit hun zorgeloozen roes, is een slechts zwakke tegenstand de voorbode van een wilde vlucht - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Gered staan zij op uit het gebed, die vrouwen en kinderen, en drukken in stomme vreugde de handen van vrienden en broeders - - - - 't is vrede op aarde.