‘Toch zul je er aan moeten wennen, en ook aan de gewoonten.’
‘Hoe dat zoo?’ vroeg ze verstrooid.
‘Wel, je moet je man niet verhinderen hier te rooken... dat is echt Hollandsch.’
‘Heeft hij zich beklaagd?’ vroeg ze, op den toon van een brutaal kind.
‘Beklaagd.... maar Leonie!’
‘Weet u, waarom ik niet wil, dat hij hier rookt?’
‘Omdat je niet van rooklucht houdt, denk ik.’
‘O! neen, dat is 't niet. Ik houd er wel van, maar als ik iemand zie rooken, wil ik meedoen...’
‘Een vrouw, die rookt, hè!’
‘Waarom niet? Als Rob hier is, rook ik dikwijls een cigaret, maar Herman vindt 't vreeselijk. Hij is zoo archiouderwetsch!’
‘Maar zoo innig goed.’
En toen keek ze mij aan; en vreemd, voor 't eerst merkte ik, dat er in haar blauwe oogen een groene weerschijn was.
Het deed mij een oogenblik pijn.
Later was ze allerliefst, als om den slechten indruk van haar woorden uit te wisschen.
Ze gaf mij den gemakkelijksten stoel, was bang, dat de thee niet sterk genoeg naar mijn smaak zou zijn en was zóó innig hartelijk, dat ik mij over mijn onaangenamen indruk schaamde. Een dochter had niet attenter voor een moeder kunnen zijn, en terwijl zij mij zoo aardig vertroetelde, prees ik Herman gelukkig, die haar altijd bij zich had.
Ze praatte allergezelligst, was afwisselend vroolijk en ernstig, spotziek en gevoelig, een openhartig zieltje, dat zich geeft zooals 't is.
Had ik die ééne flikkering in haar oogen maar niet gezien!
Waarom kan ik dat nu niet vergeten?
Eén bliksemstraal in wolkeloozen hemel en men vreest terstond een donderbui.
Men! Nu ja, bange menschen! Die kijken uit naar meerdere flitsen.
Maar dat is laf!
Ik wil niet, om dien eenen weerschijn, slecht in mijn arme Leonie gaan zien.
Ze is een natuurkind en daardoor wel eens wat onbezonen... nu ja, Herman is te oud voor haar.
Als men een langen tocht door 's levens drukke werkelijkheid heeft afgelegd, dan verlangt men naar rust en stilte, maar als men aan den opgang van zijn pad staat, wil men juist drukte en levendigheid.
Herman heeft zooveel meegemaakt, hij verlangt vóór alles naar kalmte en eenvormigheid, maar Leonie is nog zoo jong, zoo weinig vreugde was haar deel; ze zou van het leven willen genieten, ze haakt naar verandering, naar afwisseling. Dat is toch heel natuurlijk.
Herman moet dien wensch in haar eerbiedigen. Ze vindt haar dagelijksch plichtleven hoogst vervelend, dat kan men haar wel aanzien; zelfs die kleine opflikkering, door het ijsvermaak dezen winter, was haar welkom.
Toen was ze stralend van levensgenot; nu komt er bij wijlen een sombere trek op haar gezicht. Maar dien moet men er op verrassen, ze toont dien niet. Ze tracht zich goed te houden voor haar omgeving.
Ze is vol zorgen voor Herman, zit willig in een stiktemperatuur, als hij met zijn verwend Oostersch gestel klaagt over de Westersche kou, speelt in den treure bézique en domino met hem, als ze liever een rondedansje zou doen, en slooft zich uit, om zijn lievelingskostjes klaar te maken.
Voor mij is ze aandoenlijk lief.
Ze wil niet, dat ik zooveel thuis zit; ze komt mij halen voor wandelingen en ritjes. Ze spreekt met mij over Rob, omdat ze weet, dat geen onderwerp mij liever is.
Ze heeft mijn klein museum in mijn slaapkamer gezien, waarin ik alles bewaar, dat mij aan zijn klein-kinderjaren herinnert.
‘Ik kom voor een Robbi-séance, Mamaatje,’ kan ze zoo aardig zeggen. En dan rangschikt ze zijn portretten en speelt ze met zijn kleertjes.
Arm kind! ik geloof dat ze, bij het zien van al die schatten van mijn droom, die uitgedroomd is, ook wel eens aan het droomen gaat.
Ik vroeg haar onlangs, of ze ook niet heel gelukkig zou zijn als 't lot haar een kleine, rozige baby in den schoot zou leggen.
Ze keek me aan en begon te lachen, waarop ze heel droog: ‘Non, merci,’ zei - de stem van Coquelin in Cyrano de Bergerac namakende.
Ze had die heerlijke schepping van Rostand juist in Parijs gezien, vóór ze hier aankwam.
Herman was in extase, zij trok een spottend gezicht en noemde hem een Don Quichotte in den ergsten graad.
Toch reciteerde ze de mooiste gedeelten ervan voor Robert en ried ze hem aan er heen te gaan, als 't hier gegeven mocht worden.
Een enkelen keer gaan we met ons vieren naar de opera. Leonie spreekt verwonderlijk goed Hollandsch voor een vreemde, maar een Hollandsche tooneelvoorstelling zou haar vervelen. Verleden week nog had Herman een loge bij Carmen genomen.
Leonie was uitgelaten en den volgenden dag zong ze er de voornaamste gedeelten uit.
Herman vond haar wat aanstellerig; Robert was verrukt.
Leonie doet voor hem wat een model zusje zou doen, ze houdt hem thuis.
Hij komt geregeld elke week over; 's Zaterdags avonds trachten we dan de een of andere gezelligheid te bedenken; we gaan uit of vragen eenige jongelui hier en 's Zondags eten we bij Herman.
Leonie blijft Herman en mij nog steeds Papaatje en Mamaatje noemen en gaat met Rob om als met een grooten broer.
Hij werkt flink en is door en door solide.
Het is een zegen voor een moeder zulk een zoon te hebben.
Hij is nu ook heel vriendelijk voor Herman.
Onlangs, toen wij van een heel gesoigneerd dineetje bij Leonie thuiskwamen, zei hij: ‘Wat is 't toch heerlijk, moeder, zulk een tweede home te hebben en hoe goed toch, dat u indertijd niet met neef Herman getrouwd bent. Dan was 't één saai huishouden geworden, nu zijn 't er twee prettige.’
‘Dus vind je het bij mij thuis toch ook prettig, Rob?’
‘'s Zaterdags, als Leonie er is, zeker....’
't Was een spontane uiting.
Ik wil er geen kwaad in zien.
Ik moest nu heel dankbaar zijn, alles gaat zoo goed als 't gaan kan.
Robert, mijn lieveling, die steeds mijn eerste zorg moet zijn, is gelukkig.
De studententijd, waartegen ik zoo vreeselijk opzag, schijnt heel normaal te zullen verloopen. Hij drinkt bijna niet, maakt zelden feesten mee en loopt geregeld college.
Ik zal niet zeggen, dat hij een bizondere werkezel is of buitengewoon blokt, maar ten minste verluiert hij zijn tijd niet.
En hij is zooveel beter voor mij dan vroeger, zijn jongensachtige heerschzucht is geheel verdwenen. Hij is te veel gentleman om ooit oneerbiedig te zijn.
Ook in 't financieele is hij bewonderenswaardig. Tot nu toe is hij altijd toegekomen. Hij is werkelijk zuinig voor een jongmensch van zijn leeftijd. Zijn eenige verkwisting is bloemen te koopen voor Leonie. Elke week brengt hij haar wat rozen of een aardig plantje. Ze heeft een ware passie voor bloemen.
Ze is zoo erkentelijk voor elke oplettendheid, die men voor haar heeft; en ik ben haar dankbaar, omdat ze zoo