De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3
(1901)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdIII.‘Mejuffrouw, ik heb de eer u mede te deelen, dat ik ben geslaagd met eene andere dame, met wie ik in besprek was.’ Zij leest niet verder. Zij weet reeds, wat zij weten moest. Alweer een ander! Waarom toch? Bijna klaar en men schrijft haar af! Waarom? Lichaamsgebreken heeft zij niet. Haar spraak is beschaafd. Zij weet zich goed voor te doen. Zij is niet te mooi, niet te leelijk, niet te jong, niet te oud. Zij kleedt zich niet opzichtig. Zij heeft een massa akten. Zij kan uitstekend lesgeven, maar zij heeft geen recommandatie. Totaal geen protectie! Zij zucht even. Niet om deze betrekking. Zij verliest eigenlijk niet veel. Trotsche lui, die weinig willen betalen. Lastige, bedorven kinderen. Men verlangde van haar de diensten van een gouvernante en van een kinderjuffrouw en van een huishoudster, vereenigd in één persoon. Men liet haar weinig vrijen tijd. Maar... zij had het noodig, en dan ziet men veel door de vingers. Wat zal haar familie zeggen, dat het weer mis is? Daar komen zij al! ‘Nu... en?’ ‘Natuurlijk bedanken zij mij,’ lacht zij met een opgewekt gezicht. ‘Ik ben blij toe, het trok mij niets, zulke ongenaakbare menschen. Er zijn nog genoeg baantjes,’ en zij volgt de advertentiekolom in ‘Het Nieuws’. ‘Ik zal de kans nog maar eens wagen, wie weet wat een fortuintje er nog voor mij is weggelegd, tot loon van het lange wachten.’ De pen krast over het papier en achtereenvolgens vult zij eenige velletjes papier in groote haast. ‘Schrijf je wel mooi genoeg?’ vraagt Mama angstig-bezorgd. Zij lacht spottend: ‘Prachtig, dat gaat mij het best af; ik moest eigenlijk secretaris worden,’ voegt zij er humoristisch aan toe. ‘Wil je die even posten, Piet?’ vraagt zij vriendelijk. ‘Je verkwist toch niet te veel postzegels, Tony?’ Mama ziet haar bevreesd in het opgewonden gezichtje. ‘Volstrekt niet, Mama, het een is al mooier dan het ander. Als ik daar nu niets van krijg! U zult zien, dat ik nog moeite zal hebben uit te maken, wàt ik zal kiezen.’ Haar toon blijft luchtig, als zij opsomt: ‘Er is een oude heer, die graag 's morgens wil worden voorgelezen. Leuk, hè? Dat zal ik met mijn akten toch wel kunnen. Als hij nu maar goed betaalt! Oude heeren zijn goedig!’ ‘Maar dikwijls ook lastig,’ klinkt het pessimistisch uit den mond van Mama, die daarvan kan meepraten. ‘O, maar niet tegenover jonge dames; als hij mij niet bevalt... er is nog genoeg, luister maar: “Een verpleegster verlangt Fransche conversatieles.” Ook niet onaardig! Ik voel veel voor verpleegsters. Zij zijn zoo heerlijk kalm en hebben zooveel ervaring. Dat dus nog liever dan den ouden heer! - 3o. Een idioot kind, dat van alles moet leeren. Dat zal mijn geduld oefenen! - 4o. Gevraagd: eene jonge dame - ik ben jong, want dat baantje laatst heb ik niet gekregen, omdat ik te jong was - met opgewekt humeur - daarover heb jullie toch ook niet te klagen? - om dagelijks met eene zenuwlijderes te wandelen.’ ‘Eene zenuwlijderes! maar Tony!’ Mama's gelaat betrekt. ‘Is u bang dat het mij kwaad zal doen? Stel u gerust. Ik ben nooit bedaarder dan tegenover zenuw-patiënten. 5o. Ik zou het haast vergeten... last not least... een jongmensch, dat kennismaking wenscht met een jonge dame onder de 30 - dat ben ik - van beschaafde familie - dat zijt gij - om met wederzijdsch goedvinden een wettig huwelijk aan te gaan. Fortuin geen vereischte! Wat zeg jullie daarvan?’ Triomfantelijk kijkt zij den kring rond. ‘Foei, Tony!’ - ‘Ben je gek, Tony?’ - Dergelijke uitroepen begroeten haar mededeeling. ‘Gek niet, op zijn hoogst trouwlustig; het huwelijk is immers het eenig noodige voor de vrouw,’ en ondeugend ontmoet zij Ma's verontwaardigden blik. ‘Niet het huwelijk, maar de liefde,’ verbetert Corry, de tweede dochter, een schwärmerische bakvisch, die voor ziekenverpleegster wenscht te worden opgeleid, ‘omdat onderwijzeressen toch geen droog brood kunnen eten, dat zie je aan Tony.’ En omdat zij in stilte nog hoopt op den een of anderen jongen dokter, die haar zijn hart zal aanbieden. ‘Je hebt er toch niet op geschreven? Schaam je je niet?’ Mama is hoogst vertoornd. ‘Vindt u dat zoo erg? Ik vind er niets aan. Wie weet of dit niet juist mijn fortuintje zou zijn! Een villa in het Willemspark, een huis vol logées, eigen equipage, een bibliotheek vol boeken, opera's, concerten, en een man op den koop toe!’ Dit laatste met een schalkschen blik naar Corry, die denkend dat zij het ernstig meent, reeds uitbarst: ‘Schandelijk, een man op den koop toe. Weet je wat jij verdient?’ ‘Dat ik eindelijk eens slaag,’ antwoordt zij koel. ‘Stel u gerust, Mama, zoo diep ben ik nog niet gedaald! Voorloopig zal ik mij nog bepalen tot betrekkingen, waarvoor ik berekend ben. Die van huisvrouw is niet mijn ideaal. Later... wie weet... Ik zal eerst nog maar wat solliciteeren. Het is dwaas, maar ik vind het bepaald plezierig! Ik krijg een ziekelijke sollicitatiewoede!’ (Wordt vervolgd.) |
|