stichtten overal koloniën of nederzettingen langs de kusten der Middellandsche zee en elders, waar slechts eene goede ankerplaats te vinden was, en tevens eene hoogte, om daarop een tempel te bouwen, die hen bovendien tot baak en lichttoren kon dienen.
Zoo stichtten zij ook op de rots, waarop thans Monaco is gebouwd, een tempel, aan Hercules gewijd, en de gedachte, uitgedrukt door het Grieksche woord: monosoikos (‘de eenige bewoner’ of ‘alleen in zijn huis’) - dat wil zeggen: de eenige god, de god zonder mededingers of buren - werd als het ware aan die rots verbonden. En zoodoende kreeg de haven den naam van Portus Hercules Monoeci of Portus Monoeci, dat is: de haven van Hercules of Melkarth, zooals die godheid in het Phoenicisch heette.
Dit is de oorsprong en beteekenis van den naam Monaco, volgens de jongste verklaringen, o.a. van den heer Philippe Berger, een Fransch schrijver, die veel studie heeft gemaakt van de Oostersche talen.
Hij zegt o.a.: de Tyrische Hercules is het grondbeeld, het model van den Griekschen. Hij was de groote godheid der Tyriërs, die men in al de havens van de Middellandsche zee ontmoet, en zijne bekende omzwervingen zijn slechts het beeld van de reizen der Phoeniciërs in de meest verwijderde streken. Ongetwijfeld vindt men in hunne oorspronkelijke nederzettingen de verklaring der twaalf werken van Hercules, die zoovele schrijvers en kunstenaars hebben bezield, en die o.a. voorgesteld zijn op de beroemde schilderijen in het paleis van Monaco.
De Phoeniciërs, een speciaal koloniseerend volk, doorkruisten de Middellandsche zee; zij stichtten Carthago en bouwden te Cadix een tempel voor hunnen god Melkarth, van wien de Grieken Hercules hebben gemaakt; zij bedekten de kusten met hunne factorijen van Spanje tot aan de Zee-Alpen.
De Grieksche en Romeinsche oudheid heeft de herinnering aan de veroveringen der Phoeniciërs bewaard in de legenden betreffende Hercules, de verpersoonlijking van dat volk.
Voor zooverre deze betrekking hebben op Monaco, laten zij ons den volksheld zien op zijne terugkomst uit Spanje, de Zee-Alpen overtrekkend, waar hij een weg aanlegde, en aan zijne nagedachtenis den berg en de haven van Monaco wijdend.
Het is gemakkelijk na te gaan hoe deze legende ontstaan is. De Phoeniciërs vestigden zich, na de verovering van Spanje, tusschen de Pyreneeën en de Alpen en legden een weg aan langs deze laatste bergketen; zij maakten van de haven van Monaco, zoo goed gelegen om het bezit van den overgang van de Zee-Alpen naar la Turbie te verzekeren, eene aanlegplaats en handelsfactorij, en het is opmerkenswaardig, dat van alle vestigingen der Phoeniciërs aan deze zijde der Pyreneeën Monaco de eenige stad is, waarvan de legenden gewag maken, en dat hare stichting verbonden is aan het maken van een weg door de Alpen, den weg van Hercules.
Het rijk der Tyriërs verdween in de 6e eeuw vóór Chr. met de verovering van Phoenicië door Cyrus, koning der Perzen.
Na de Phoeniciërs maakten zich eerst de Grieken en daarna de Romeinen meester van de haven van Monaco, om zoodoende hunne verbinding met Gallië, het tegenwoordige Frankrijk, te vergemakkelijken langs den ouden Herculesweg van Monaco over la Turbie-sur-Mer, Eze, enz. naar het westen. Hier, op de bergen, die in het rond de haven van Monaco beheerschen, werd de groote veldslag geleverd, die de Romeinsche overheersching over de daar wonende volksstammen voorgoed bevestigde en waarvan de toren van Augustus in la Turbie en haut - waarvan nog respectabele overblijfsels aanwezig zijn en waar wij later op terugkomen - tot een blijvend aandenken moest verstrekken.
Monaco en omgeving, het tegenwoordige Monte Carlo, Roquebrune, Kaap Martin, enz. werden nu als het ware bezaaid met villa's en buitenverblijven van rijke Romeinen, die er een soort van gezondheidsoord van maakten. Romeinsche munten, edelgesteenten, overblijfsels van bouw- en beeldhouwwerken, aldaar in groote menigte in den grond gevonden, leveren hiervan duidelijk bewijs.
Deelde Monaco dus ruimschoots in de voordeelen, die de Romeinsche beschaving in den bloeitijd afwierp, het kreeg ook zijn deel in de schokken, die het groote wereldrijk op zijne grondslagen deden waggelen, totdat het eindelijk ineenstortte.
Het Christendom baande zich al zeer spoedig een weg naar Monaco. Onder de regeering van keizer Nero predikte Saint Nazaire het Evangelie te Cimiez bij Nice, en St. Bassus, die in zijne eigene diocese den marteldood stierf, was de eerste bisschop. Doch met het Evangelie kwamen ook de vervolgingen, de brandstapels, enz.
Onder de martelaars voor het Geloof bekleedde de heilige Dévote eene eerste plaats. De geschiedenis en legende aan hare persoon verbonden, zullen wij later mededeelen, wanneer wij de aan hare nagedachtenis gewijde kerk hopen in oogenschouw te nemen.
In de 10e eeuw, omstreeks het jaar 960, verhief keizer Otto I Monaco tot eene eenvoudige heerlijkheid ten behoeve van Grimaldi, zoon van Passano, heer van Antibes, die gezegd wordt af te stammen van Grimoald, hofmeester van koning Childebert III (695-711); hij werd in 714 vermoord en zijn kleinzoon Hugo, heer van Antibes, die in 800 leefde, was, naar men beweert, een der hopmannen van Karel den Groote. Een zijner nakomelingen was de zooeven genoemde Passano.
In 1450 kwam Monaco onder het protectoraat van Spanje, terwijl het nog steeds eigendom was der Grimaldi's, die ook in het Milaneesche en Napolitaansche aanzienlijke bezittingen verwierven.
Volgens eene andere lezing (zie Alm. de Gotha 1895) is de stamvader van het geslacht Grimaldi: Otto Camella van Genua, geboren circa 1070 en consul der republiek Genua in 1133, wiens kleinzoon Grimaldo, een der acht edelen van den Genueeschen Raad, zijn naam aan het geslacht gaf.
Een zijner nakomelingen werd den 14en Mei 1341 heer van Monaco, terwijl dit eerst tot vorstendom werd verheven den 14en September 1641, toen Honorius II bij het verdrag van Péronne zich onder bescherming van Frankrijk stelde, hetgeen ten gevolge had, dat zijne bezittingen, in Milaan en Napels gelegen, door Spanje werden verbeurdverklaard. Doch Lodewijk XIV stelde hem schadeloos voor dit verlies door hem het hertogdom Valentinois, het markiezaat van Baux en nog vele andere goederen in Frankrijk ten geschenke te geven.
Den 26en Februari 1731 stierf met Antoine Grimaldi de mannelijke lijn van dit geslacht uit. Zijne dochter Louise Hippolyte, die den 29en December daaraanvolgende eveneens overleed, was den 20en October 1715 in het huwelijk getreden met Jacques François Léonor de Goyon de Matignon, die toen voor zich en zijne afstammelingen den naam en het wapen van Grimaldi aannam, terwijl prins Antoine hem bij die gelegenheid het hertogdom Valentinois afstond. In 1731 volgde hij hem als vorst van Monaco op.
Het geslacht Goyon de Matignon stamt af van Etienne Goyon, graaf van Thorigny, die circa 1200 huwde met Lude, vrouwe van Matignon.
Ten gevolge der Fransche revolutie werd het vorstendom den 14en Februari 1792 met Frankrijk vereenigd, doch bij den vrede van Parijs, 30 Mei 1814, aan zijne oude souvereinen teruggegeven onder protectoraat van Frankrijk, terwijl het den 20en November 1815 onder dat van Sardinië werd gesteld.
In het jaar 1848 barstten in de steden Menton en Roquebrune, die toen nog tot Monaco behoorden, onlusten uit en wenschte men daar eene vereeniging met Sardinië, dat hiertoe