‘Als 't omgekeerd was, zou je 't wel doen,’ plaagde mijn zuster. ‘Als we aangeboden hadden Robbi mee te nemen en jou thuis te laten, zou je het aangenomen hebben.’
‘Dat spreekt vanzelf, dat zou elke moeder doen.’
‘Elke overdreven moeder!’
Er werd niet meer over gesproken, doch een poosje later vroeg mijn zuster of ik, nu ik niet met hen op reis wilde gaan, ook lust had om, tijdens hun afwezigheid, het huishouden op ‘Denoord’ te doen en een oogje op de kinderen te houden.
Robbi genoot om met kameraadjes van zijn leeftijd te wezen en vervreemdde daardoor nog meer van mij. Ja, voor 't eerst van zijn leven werd hij brutaal en oneerbiedig, zelfs zóó, dat een zijner neefjes tot zijn broertje zei: ‘Wat durft die Rob tegen zijn Ma.’
Hij wist niet, dat ik 't hooren kon, maar ik hoorde, en voelde.
Het is een ondankbaar iets, het huishouden bij een ander waar te nemen; mij viel het tenminste zeer moeilijk. De dienstboden deden precies, wat zij wilden, en gaven mij, van den beginne af, te kennen, dat zij mij als logée en volstrekt niet als meesteres beschouwden. Het was mij pijnlijk te zien, hoeveel misbruik er gemaakt werd, waartegenover ik mij volkomen machteloos wist.
Ik ben dan ook blij weer thuis te zijn; maar Robbi is verwend, daar alles op ‘Denoord’ veel ruimer en royaler was ingericht dan bij ons, Ook vindt hij het ‘duf en saai’ om met zen beiden te zijn.
Toch geloof ik niet, dat hij zich op den duur gelukkig had gevoeld in zulk een groote omgeving; hij is te zeer gewoon, dat alles en iedereen zich naar hem schikt.
Hij heeft 't nu erg druk en voelt zich heel gewichtig als gymnasiast.
Hij vindt 't schande, dat er geen uniform is, zooals op de Fransche collèges.
‘Als ik ooit iets word, waardoor ik iets te zeggen heb in de schoolwereld, zal ik het invoeren, hè Ma?’
‘Zeker, jongen, word maar wereld-hervormer, al is het slechts van de schoolwereld.’
‘Niet slechts van de schoolwereld, Mama, dat moet u niet zeggen; voor mij is die nu de voornaamste, omdat het mijn wereld is.’
En dat is zoo, zijn school is zijn wereld, zijn alles, waarin hij geheel opgaat.
Robert is naar een vergadering!
Waarom snik ik 't uit bij die enkele woorden?
Ik herinner me opeens, dat ik zoo, voor jaren, een brief aan een mijner vriendinnen begon. Het was de eerste avond, dien ik sedert ons huwelijk alleen doorbracht; ik was ongedurig en wist niet wat te doen. Ik miste de groote gezelligheid, waarmede Robert onze huiskamer vulde. Ik voelde mij, zonder hem, vreemd en schuw in mijn eigen woning.
Robert is naar een vergadering!
Evenals toen... voor zestien jaar..,
Maar wat een verschil!
Och! neen, ik durf niet vergelijken.
Ik durf niet terugdenken... ik durf het beeld niet voor mijn geest brengen van de levenslustige, vroolijke, jonge vrouw, die door het leven dartelde, voor wie elke ademtocht een wellust was, aan wie elke oogopslag iets gelukkigs voortooverde.
En nu.... een ernstige, sombere vrouw, oud vóór haar tijd, vol zorgen en verdriet!
Laatst schreef mijn jongste zuster: ‘Wat worden wij toch oud - ik drie-en-dertig - jij al bijna vijf-en-dertig!’
Ik kon 't niet gelooven, vijf-en-dertig, ik voelde mij minstens als zestig.
En laatst hoorde ik van een nichtje, dat ook vijf-en-dertig was en trouwen ging. Voor haar begon 't leven nog - voor mij is 't uit.
Ik heb zoo lang geleefd, zoo heel lang!
Mijn jeugd ligt achter mij in ver - eindeloos ver - verschiet, buiten mijn bereik.
Robert is naar een vergadering!
Ik woon nu samen met een jongmensch, dat naar vergaderingen gaat en naar café's, en rookt en heel groot doet... en Robert heet!
Mijn kleine Robbi, 't legaat van mijn man, is niet meer.
De Robert, dien ik nu heb, lijkt noch op 't teere luierkindje, dat mij in de armen werd gelegd om mij te troosten, zooals mijn vrienden beweerden, noch op den grooten Robert, die van mij werd weggenomen. Hij haakt naar den tijd, waarop hij zijn eind-examen van 't ‘Gym’ zal doen, dan is hij student en gaat hij op kamers wonen, dan is hij vrij.
Alsof hij nu niet vrij is!
Hij heeft theorieën, waar ik van terugdeins, hij redeneert alsof een mensch enkel bestond uit atomen van verschillende bestanddeelen. Laatst had hij 't er over met een vriend, en kon ik niet nalaten op te merken: ‘In 't individu, dat jelui construeert met atomen en cellen, vergeten jelui één bestanddeel, en dat is 't gevoel.’
En toen begon Robert, die toch eens mijn Robbi, mijn eigen schattekind, was, te lachen en zei: ‘Bij 't vrouwmensch zou 't er van zelf bijkomen en voor een man is 't ballast.’
Hij leert goed; hij is nu vijftien jaar en is altijd zonder herexamen overgegaan; zijn leeraren zijn over hem tevreden; hun eenige bedenking is, dat hij te veel 't heertje uithangt.
Ik wou, dat hij een zuster had of een nichtje, waar hij veel mee samen was. Mogelijk zou die omgang hem zachter stemmen; hij is zoo hard.
Ik ben werkelijk bang, dat hij enkel verstand en geen hart heeft.
Het wil er niet bij mij in, dat die theoreticus het eigen kind is van Robert en van mij. En ik, die vroeger bang was, dat mijn jongen te veel van mijn dwaasheid en oppervlakkigheid in zich zou hebben! Ik, die alles deed om zijn leven zonnig te maken, uit vrees, dat hij geen liefde, geen teederheid genoeg zou ondervinden, en mij dan weer angstig afvroeg, of hij niet te week zou worden door zooveel liefde!
Er zijn menschen, die beweren, dat onverschillige naturen de gelukkigsten zijn. Wat zal mijn zoon dan gelukkig wezen!
Maar 't is niet 't geluk, dat zijn vader en ik voor hem gedroomd hadden.
Er is verandering in mijn leven gekomen; juist toen ik mij te verlaten voelde, kwam er verandering.
Op een der tallooze avonden, die ik alleen doorbracht, werd er een bezoeker aangediend, zoo iets ongewoons, dat de meid er bijvoegde: ‘Ik vroeg nog of meneer den jongenheer niet wilde spreken, maar meneer zei bepaald, as dat ie voor u kwam.’
Intusschen had ik 't kaartje gelezen:
Herman Wolters.
Gep. Majoor der Artillerie van 't Indische Leger.
Herman - na zooveel jaren!
Maar zoo veranderd! Toen hij wegging een kranig luitenantje met een blonden krullebol en een uitdagenden, blonden knevel; en nu een oude majoor, - kaal van hoofd en een grijze snor.
En ik zelve dan, van een jonge spring-in-'t-veld een eerwaardige matrone geworden.
Onze eerste ontmoeting was zoo diep weemoedig. Toen we over de wederzijdsche ontgoocheling heen waren, ging 't beter en hervonden wij elkander wel zoo wat.
Wij waren als broer en zuster opgevoed. Hij had een inniger verhouding gewenscht en had mij, vóór zijn vertrek naar Indië, voorgesteld hem later, als zijn vrouw, te volgen.