De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 3
(1901)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
zich heen en beproefde - hij zat tamelijk dicht bij een hoek - met één sprong de smalle zijgang te bereiken. Maar de politieagent had hem reeds bij den arm gepakt. ‘Halt, mijnheer, u zijt mijn gevangene!’ In het volgende oogenblik klemden zich reeds de boeien om de handen van den dief. Tandenknarsend en met woedenden blik volgde hij den hem meevoerenden beambte. Onder bravogeroep van de menigte verliet de gedachtenlezer Speekes met de verheugde tooneelspeelster de concertzaal. Zooals licht te begrijpen valt, vormde de onder zulke zeldzame omstandigheden plaats gehad hebbende ontdekking van den dief gedurende eenige dagen het onderwerp der gesprekken te Amsterdam. De couranten bevatten uitvoerige berichten; de knapheid van den heer Speekes werd ten zeerste geprezen en zijn voorstellingen trokken gedurende eenige weken steeds volle zalen; uit alle groote steden werden hem prachtige aanbiedingen gedaan. Speekes had alle reden om tevreden te zijn en hij was het dan ook. * * *
Een klein voor- en naspel, dat het bovengemelde tot inleiding had, mogen wij hier niet verzwijgen. Op den voormiddag van den dag, waarop de diefstal plaats had, stonden twee jonge dames met jaloersch bewonderende blikken te kijken naar de uitgestalde sieraden in den juwelierswinkel van Nell en Bandenberg. ‘Kijk eens, Alice, wat een verrukkelijk mooie broche! Wat zou die wel kosten?’ sprak een der beide jonge dames. ‘Ja, ze is werkelijk heel mooi,’ antwoordde Alice. ‘Ik wou dat ik ze had,’ zuchtte de eerste spreekster. ‘Maar ze zal niet goedkoop zijn, Felicia.’ ‘Willen wij eens naar den prijs gaan vragen?’ Alice knikte. De jonge dames traden den winkel binnen en vernamen daar, dat het sieraad zeven duizend gulden kostte, zoodat zij zeer teleurgesteld zich verwijderden. ‘Wat jammer,’ klaagde Felicia, ‘wat zouden de medeactrices jaloersch zijn, als ik met zulk een kostbaar kleinood in mijn nieuwe rol optrad.’ Alice lachte en liep door, om niet te laat te komen voor de repetitie. Felicia, die maar niet genoeg kon krijgen van den aanblik van het mooie sieraad, bleef nog eenige minuten voor de uitstalkast staan. ‘De broche is ook werkelijk mooi,’ zei plotseling een stem naast haar. Verlegen keek zij naar den spreker. Deze, een elegant gekleed heer, lachte vriendelijk en sprak beleefd buigend: ‘Als ik mij niet vergis heb ik de eer met een actrice te spreken?’ ‘Felicia Beckers is mijn naam. Maar hoe weet u -?’ ‘Ik was onvrijwillig getuige van uw gesprek; de dames hebben mij in haren ijver niet bemerkt. Ik stond achter u. Ik ben eigenlijk een collega, juffrouw. John Speekes, spiritist en gedachtenlezer.’ Felicia boog even het mooie hoofd. Een gedachtenlezer, - een spiritist - bah! Met een korten groet wilde zij zich verwijderen; maar de vreemdeling hield haar staande. ‘Sta mij één vraag toe. Als ik goed gehoord heb, schijnt u het bezit van dit kleine sieraad zeer begeerenswaard toe?’ ‘Waarom zou ik liegen? U hebt het immers zelf gehoord?’ ‘Sta mij dan toe, dat ik het u aanbied?’ Zij zag hem verwonderd, bijna verschrikt aan. ‘U wilt mij de broche cadeau doen?’ De vreemdeling schudde lachend met het hoofd. Niet cadeau doen, maar verkoopen. Ik ben namelijk zooeven op een inval gekomen, die mij wel uitvoerenswaard toeschijnt, en kunstenaars moeten elkander bijstaan. Sta mij toe dat ik een eindje met u oploop.’ ‘Als 't u blieft.’ Niemand heeft evenwel geweten wat die beiden onderweg afgesproken hebben.
* * *
En nu het naspel. Een half uur na de ontdekking van den dief in de concertzaal vinden wij Speekes, Felicia Beckers, den politieagent en - den gevangen dief in vertrouwelijk gesprek in een kamer van een hotel-restaurant. De gedachtenlezer reikt juist de actrice met opgewekt gelaat de hand en zegt: ‘Mijn waarde, ge hebt uw rol uitstekend gespeeld en de broche eerlijk verdiend.’ ‘O, maar kunstenaars moeten elkaar bijstaan,’ zegt ditmaal de jonge dame. ‘En hier,’ wendde de gedachtenlezer zich tot den politieagent, ‘is uw honorarium. En hier het uwe, Alfred,’ sprak hij tot den voorgewenden dief. ‘Gij wordt allen rijkelijk beloond, want onze prachtige reclame zal het ons tienvoudig teruggeven. Uw valsche baard en uw pruik hebben u overigens zoo veranderd, beste Alfred, dat ik zelf moeite had mijn getrouwen medewerker aan u te herkennen. ‘En nu, vrienden,’ wendde de gedachtenlezer zich tot de overigen, ‘heb ik niets anders te doen dan u om de strengste stilzwijgendheid te verzoeken. Wij zullen een paar flesschen champagne ledigen op het welslagen van onzen zoo prachtig uitgedachten streek.’ |
|