‘Dan bevindt zich de dief nog in de zaal,’ hernam de politieagent, ‘en wel in het parket. 't Is nu slechts de vraag, mevrouw, of u den persoon herkennen zoudt?’
‘Ik heb u al gezegd, dat ik hem volstrekt niet gezien heb,’ zuchtte de tooneelspeelster.
‘Ja!’ bromde de politieagent verdrietig, ‘dan weet ik werkelijk niet, wat ik doen moet! Ik kan toch alle personen, die in het parket zitten - hoeveel zijn het er wel?’ wendde hij zich tot den bureaulist.
‘Ongeveer driehonderd.’
‘Nu, die kan ik allen toch niet doorzoeken. Als gij mij geen verdere verklaring kunt geven, spijt het mij zeer, maar dan kan ik voor 't oogenblik niets aan de zaak doen. Wij moeten dan maar zien of wij den spitsboef op een andere manier in handen kunnen krijgen.’
‘Dus dan zal ik mijn broche niet terugkrijgen,’ klaagde de jonge actrice. ‘En de dief zit kalm daar binnen, en niemand doet zijn best hem zijn buit afhandig te maken?’
‘Maar u moet toch zelf inzien....’
‘Ik zie volstrekt niets in,’ jammerde de dame, ‘ik moet mijn broche terug hebben! Ik zou ongelukkig zijn, als ik ze op die wijze zou moeten missen. Waar dient dan eigenlijk de politie voor, als zij niet eens ten velde trekt tegen een spitsboef, die al zoogoed als gevangen is?’
De politieagent haalde de schouders op. ‘Zoek u hem dan uit driehonderd menschen. Als gij het kunt, dan is het tooveren. Ik kan het niet.’
Op dit oogenblik naderde de vreemde heer, die nog steeds op een afstand was blijven staan, om te zien, hoe de zaak zou afloopen.
‘Mevrouw,’ vroeg hij, beleefd den hoed afnemend, ‘zou ik u mogen helpen?’
De actrice zag hem verwonderd aan. Het was een nette man, met donkere oogen en vollen baard, in houding en kleeding een gentleman.
‘Wilt u mij helpen? En op welke manier?’
‘U zult lachen als u het hoort. Ik ben de gedachtenlezer Speekes, en ga hier morgen een reeks voorstellingen beginnen. Als u er van overtuigd bent, dat de dief zich in het parket bevindt, en na hetgeen ik gehoord heb, moet ik het wel aannemen, geef ik u binnen een half uur het vermiste voorwerp terug.’
De jonge dame lachte ongeloovig.
‘Door uw - uw kunst?’ vroeg zij twijfelend.
‘Door mijn kunst,’ antwoordde Speekes. ‘Of denkt u dat het makkelijker is een speld in den zak van duizend personen terug te vinden dan een broche in dien van driehonderd?’
‘Mijnheer heeft gelijk,’ mengde de bureaulist zich in het gesprek; ‘het kan in alle geval beproefd worden. Baat het niet, dan schaadt het niet. En nieuw en interessant is het in alle geval. Ik denk dat het publiek, als hen de zaak wordt uitgelegd, er ook wel genoegen mee zal nemen.’
‘Een spitsboef door een gedachtenlezer in plaats van door de politie ontdekt, dat is iets nieuws,’ bromde de agent.
De actrice, geen anderen uitweg ziende, zei, dat zij met het voorstel genoegen nam.
‘Wij gaan nu in de zaal,’ sprak de gedachtenlezer, ‘en gij zorgt er voor, dat de deuren gesloten blijven totdat ik met mijn onderzoek klaar ben, mijnheer de bureaulist.’
Laatstgenoemde beloofde goed te zullen toezien, waarna allen zich in de hel verlichte concertzaal begaven.
Nog eenige minuten en het stuk eindigde onder luide bijvalsbetuigingen van het publiek.
Nauwelijks was er stilte ingetreden of de bureaulist betrad het tooneel en richtte de volgende woorden tot de menigte:
‘Hooggeacht publiek, ik heb u de treurige mededeeling te doen, dat er in deze zaal een belangrijke diefstal heeft plaats gehad. Deze jonge dame heeft men zooeven een broche ter waarde van zeven duizend gulden ontstolen. De dader moet zich hier in het parket bevinden; in het vreeselijk gedrang was het de dame evenwel onmogelijk een blik op hem te werpen. Daar nu door het groot aantal dames en heeren, in het parket aanwezig, een onderzoek vanwege de politie onmogelijk is, heeft de heer Speekes, de beroemde gedachtenlezer, aangeboden met behulp zijner kunst den dief te ontdekken en de bestolene het haar ontroofde voorwerp terug te geven. Nu is mijn vraag of u er mee genoegen neemt, dat genoemde heer het onderzoek begint?’
‘Ja - heel goed - wij geven toestemming!’ riepen honderden stemmen tegelijk. ‘Het is in ons aller belang,’ voegden weer anderen er bij.
Speekes boog beleefd voor het publiek. ‘Ik dank u, dames en heeren, en mag ik u nu vragen gedurende het onderzoek het diepste stilzwijgen in acht te nemen? Het zal ook goed zijn wanneer ieder uwer er op let, dat in zijn buurt niets weggeworpen wordt, want de dief kan wel beproeven zich op die wijze van het gestolene te ontdoen.’
Daarop haalde de gedachtenlezer een witten zakdoek te voorschijn, dien hij den politieagent overhandigde met de woorden: ‘Wees zoo goed dien doek voor mijn oogen te binden.’
‘Waartoe is dat noodig?’ vroeg de bureaulist. ‘Het is hier geen voorstelling.’
‘Dat is ook zoo, maar mijn gevoel is fijner, wanneer mijn opmerkzaamheid door de omgeving niet afgeleid wordt.’
De agent voldeed met een lachend gezicht aan den wensch van Speekes.
‘Neem nu als 't u blieft mijn hand vast.’
De beambte deed het.
‘Leid mij nu langzaam langs de rijen van het parket.’
Aller oogen waren vol spanning op den gedachtenlezer gericht. Langzaam liep hij aan de zijde van zijn geleider voort, totdat hij aan de eerste plaats van de eerste rij was aangeland.
‘Als 't u blieft, uw hand,’ vroeg hij aan den persoon, die deze plaats innam. Deze voldeed met een verlegen lachje aan het verzoek. De gedachtenlezer hield de hand eenige oogenblikken vast, boog het hoofd er diep overheen en luisterde opmerkzaam toe. Toen liet hij ze los en ging verder de rijen van dames en heeren langs, overal hetzelfde doende.
Bij sommigen hield hij slechts eenige seconden stil, bij anderen vertoefde hij weer langer. Meer dan de helft van de bezoekers in het parket had op die wijze de revue reeds gepasseerd, toen hij bij de aanraking van een hem toegestoken, met ringen bezaaide hand van een in de puntjes gekleed heer plotseling rilde. Hij bracht de hand dicht bij het oor, toen liet hij ze los, en begaf zich naar den volgende der aanwezigen. Alvorens evenwel zijn onderzoek bij dezen te beginnen, wendde hij zich plotseling nogmaals tot den laatsten heer, greep nog eens diens rechterhand, en hield die luisterend aan het oor.
Schier ademloos volgde het publiek elk zijner bewegingen.
Langzaam gleed zijn hand nu langs het gelaat van den fijn gekleeden heer, hield ze op diens voorhoofd, greep toen plotseling bliksemsnel in het vest van den man en haalde er een blinkend voorwerp uit.
Tegelijkertijd trok de gedachtenlezer zich den doek voor de oogen weg en wendde zich met een beleefde buiging tot de hem volgende tooneelspeelster met de woorden: ‘Ziet u eens, mevrouw, of dit uw broche is?’
‘Ja!’ riep deze verheugd uit. ‘O, mijnheer, ik ben u oneindig veel dank verschuldigd!’
Het publiek brak in een eindeloos bravogeroep uit.
(Slot volgt.)