Zoo'n oude tante!
‘Dus, dat is afgesproken, Eduard. Zondag over acht dagen kom je bij ons in O. kermis houden. 't Is een schande, zoo weinig we je te zien krijgen! Nu, adieu! Ja, ik zal veel groeten doen aan mijn man, kus je mama nog eens voor me, hoor! O, voor ik het vergeet, mijne tante komt ook juist logeeren als jij er bent, een aardig mensch, die zal je wel bevallen. Dag Ed, wat zijn die dagen toch omgevlogen.’
‘Dag Ellie, goeie reis!’
De conducteur sloeg het portier dicht en mevrouw Ellie Boomberg wuifde nog eens met den zakdoek haar schoonbroer toe.
Ze was een paar dagen op bezoek geweest bij hare schoonmoeder, en het aardige jonge vrouwtje had het heele huis, dat soms wat somber kon zijn, opgevroolijkt door haar prettig gesnap.
Ze was nog heel jong, pas 19 jaar, en nu sinds 4 maanden getrouwd met Philippe Boomberg, een jong arts, die zich pas te O. had gevestigd.
Eduard bleef op het perron achter en wandelde langzaam de stad in. Hij dacht over de laatste woorden van zijne schoonzuster na.
‘Hare tante komt ook logeeren en dat moet voor mij zoo'n prettig vooruitzicht heeten! Nu, Ellie had ook wel met de kermisdagen een ander logeetje kunnen vragen dan een oude tante! Foei, wat zal dat vervelend zijn, zoo'n oud mensch altijd over den vloer. Misschien eene oude jongejuffrouw nog wel! Bah! als ik haar niet zoo vast had beloofd te komen, zou ik toch zien er iets op te vinden, om mijne reis uit te stellen.
En dat zegt ze nu juist op het nippertje. Waarom kan ze nu zoo'n oude tante niet op een anderen tijd vragen, dan juist met de kermis? Bah, hoe vervelend!’
Zoo mopperend begaf Eduard zich naar zijn kantoor, nadat hij op zijn horloge gezien had, dat het al over tweeën was.
Eduard Boomberg was een knappe, jonge advocaat van vijf-en-twintig jaar. Veel praktijk had hij niet, maar dat was ook niet noodig, want zijn vader had hem en zijn eenigen broeder een prachtig fortuin nagelaten.
De jonge advocaat woonde bij zijne moeder in, aan wie hij zeer gehecht was. Mevrouw Boomberg's liefste wensch was echter, dat haar Eduard zich een aardig, jong vrouwtje zou kiezen. Ze zou het heerlijk vinden, zoo'n jong huishoudentje in de buurt. Haar oudste zoon woonde zoo veraf en kon zoo zelden van zijn praktijk weg.
Eduard had echter tot dusver nog niet veel lust getoond om den liefsten wensch zijner moeder te vervullen. ‘Ik heb nog tijd genoeg, mamaatje,’ antwoordde hij steeds op mevrouws duidelijke wenken, ‘ik ben nog jong en ik wil eene vrouw hebben zoo lief en goed als mijn moedertje, en die is moeilijk te vinden,’ en mevrouw Boomberg, ofschoon gevleid met het complimentje, moest zuchtend haar geliefkoosd onderwerp laten rusten.
Acht dagen later begaf Eduard zich op reis naar O. Het was een prachtige dag weer en hij zou zich werkelijk op zijn kermisreisje verheugd hebben, zoo niet de gedachte aan Ellie's tante hem iets of wat onpleizierig gestemd had. ‘Bah! zoo'n oude draak,’ dacht hij, terwijl hij in de coupé zat te wachten op het vertrek van den trein.
‘Gisteren schreef Ellie er alweer over; dat mensch schijnt haar nauw aan het hart te liggen.’ Opeens werd hij in zijne overpeinzingen gestoord door eene heldere stem, die hij tot den conducteur hoorde zeggen: ‘Maar is er dan geen enkele damescoupé?’
‘Neen juffrouw, alles is bezet; ga u hier maar in, niet rooken, daar zit maar één heer. Maar haast u wat, de trein gaat vertrekken.’
Het portier van Eduard's coupé werd opengeslagen en eene jonge dame steeg in. Het was eene elegante, slanke verschijning in een eenvoudig maar lief zomerjaponnetje. Een coquet, lichtblauw hoedje stond op het lokkige, bruine haar. Mooi was ze juist niet, vond Eduard, die haar nauwkeurig opnam, maar haar frisch, blozend gezichtje straalde van levenslust en gezondheid.
Ze zag er nu juist niet uit, om bang te zijn met eenen heer in een coupé te zitten!....
Hij zegende het toeval, dat alle damescoupé's bezet waren.
Daar wriemelde ze aan het leer van het portierraam. Eduard dadelijk bij de hand met een beleefd: ‘Mag ik u even helpen?’ Het meisje keek hem vriendelijk met hare guitige, donkere oogen aan. ‘O, dank u; hè, hoe heerlijk,’ vervolgde ze, toen de frissche lucht binnenstroomde, ‘het is vandaag ook zoo verbazend warm.’
‘Vreeselijk, vooral als men een verre reis moet doen, zooals ik, heelemaal naar O.,’ haastte Eduard zich te antwoorden, blij dat het gesprek aangeknoopt was.
‘Dat is een heel eind,’ zei de jonge dame. ‘Ik moet naar Z, dat is maar een paar stations ver.’
‘Dan is het reizen nogal uit te houden, zelfs al heeft men geen damescoupé,’ zeide Eduard ondeugend.
Het meisje bloosde even. ‘Zoo, u moet naar O.? Dat is een aardig stadje, daar ben ik heel goed bekend en ga er de volgende week ook voor een tijdje logeeren.’
‘Kijk, hoe aardig, dan zal ik er u misschien wel ontmoeten. Ik ga er kermis houden. Kent u misschien de familie van Dr. Boomberg ook, juffrouw?’
‘O ja, heel goed zelfs.’
‘Hoe toevallig, dan zal ik u zeker wel eens treffen. Prettiger dan die oude tante,’ voegde Eduard er onwillekeurig bij.
‘Wat blieft u, zei u iets van uw tante?’ vroeg het meisje.
‘Ach, ik zei het onwillekeurig. U moet weten,’ en Eduard deed zijne bevallige reisgenoote een heel verhaal over de tante van zijne schoonzuster, die juist gevraagd werd, als hij eens prettig kermis wilde houden.
‘Zoo'n ouwe draak!’ besloot hij zijn tamelijk lang verhaal, ‘waarom moet ze nu juist met de kermis komen?’
De vreemde had met een spottend lachje opmerkzaam toegeluisterd; ze had blijkbaar pret in de geschiedenis. ‘Kent u ze, of hebt u ze nooit gezien?’
‘Nooit! ik wist niet eens dat ze bestond!'t Is stellig eene oude vrijster, die mijne schoonzuster te vriend moet houden ter wille van de erfenis. En met zoo'n heks kan ik nu kermis houden!’
‘Wie weet, misschien valt ze nog wel mee,’ zei het meisje lachend. ‘Maar hier ben ik te Z. Adieu, mijnheer, en een prettige kermis!’
Met een vlug sprongetje was ze op het perron van het kleine station, waar ze door een bejaard heer afgehaald werd. Eduard oogde de bevallige verschijning zoolang hij kon na. ‘Wat een aardig, knap meisje,’ zei hij bij zichzelven. ‘Hoe dom, dat ik haar naam niet gevraagd heb, zij weet natuurlijk den mijne, want ik vertelde dat Dr. Boomberg mijn broer was. Enfin, ik zal ze te O. wel ontmoeten.’
Eduard werd allerhartelijkst te O. door zijn broer en schoonzuster ontvangen. De tante was nog nergens te zien. Na een heerlijk en gezellig dineetje zaten ze op hun gemak in den tuin een kopje thee te drinken, toen de meid een brief bracht.
‘O, van tante Helene,’ zei Annie, terwijl ze hem openbrak. ‘Ze schrijft zeker wanneer ze komt.’
‘Ach neen, maar!!’ riep ze eensklaps uit terwijl ze aan het lezen was.
‘Wat is er, vrouwtje?’ vroeg Dr. Boomberg.
‘O, niets bizonders,’ stotterde Ellie, terwijl ze een kleur kreeg en zich op de lippen beet. ‘Overmorgen komt ze met den trein van 1.20,’ vervolgde ze tot haar man.