Hare oogen, die dienzelfden morgen nog zoo vroolijk schitterden, stonden nu dof en droef, en toen hare grootmoeder haar vroeg, waarom ze zoo peinzend voor zich staarde, barstte ze plotseling in tranen uit:
‘Ach, grootma, ik ben zoo diep ongelukkig; ik weet dat u het me nooit zult kunnen vergeven, ik zie nu zelf in hoe liefdeloos mijn gedrag tegenover Betsy Verlinden was. Mijn ellendige trots alleen was het, die me zoo deed handelen; ik was bang dat Annie, op wier vriendschap ik zoo gesteld ben, niet meer met me zou willen omgaan als ik mij met Betsy inliet, daar deze van zooveel minder stand is, en nu was het straks juist de rijke Annie, die aanbood de arme stakkerd thuis te brengen, en nog wel met haar eigen rijtuig. Wat zullen die twee onderweg hunne woede tegenover mij hebben lucht gegeven, en natuurlijk wordt Betsy nu voortaan de lievelinge der geheele klasse, en ik zal “la bête noire” zijn.’
‘En niet zonder reden,’ zeide de oude heer Van Riemhuizen op strengen toon. ‘Ernestine, het zal eene harde les voor je zijn, maar je verdient haar, en ik hoop van harte dat je er je voordeel mee zult doen voor heel je volgend leven.’
‘Als ik jou was, mijn kind,’ bracht mevrouw thans in het midden, ‘dan ging ik nog van avond naar de weduwe Verlinden toe, om Betsy vergeving te vragen en je schuld volledig te bekennen. Het zal je moeite kosten, dat weet ik, maar je zult er later voor je zelf vrede bij vinden.’
‘O neen, dat nooit,’ gaf Ernestine norsch ten antwoord. ‘Betsy zou denken dat ik zoete broodjes kwam bakken uit angst, omdat al de meisjes nu op hare hand zijn. Ik moet eerst morgen op school eens zien met welke oogen ze mij aankijkt, want verbeeld u eens dat ik haar de hand der verzoening toestak en dat zij mij de hare weigerde?’
‘Dan hadt je slechts je verdiende loon,’ zeide de oude dame ernstig. ‘Kind, kind, leer toch je koppigheid en onverdraaglijken hoogmoed overwinnen, eer het voor altijd te laat is,’ vermaande zij.
Maar Ernestine was noch den volgenden morgen, noch vele dagen daarna in staat om uit Betsy's oogopslag haar vonnis te vernemen. Het arme kind bleef, ten gevolge van een hevigen aanval van bloedarmoede, gedurende geruimen tijd zoo zwak, dat het haar geheel onmogelijk was de lessen bij te wonen. Aan versterkende middelen ontbrak het haar echter thans niet langer. Mevrouw Van Rhenen, en andere dames door hare dochtertjes ingelicht omtrent den toestand van haar schoolmakkertje, zorgden geregeld voor de toezending van eieren, bouillon en wijn, allen luxe-artikelen die de weduwe Verlinden onmogelijk zelf kon koopen. De jonge meisjes brachten de zieke beurt om beurt boeken, fruit en bloemen.
Op een middag even voor het aangaan der school stonden verscheidene der élèves geheimzinnig met elkander te fluisteren over eene verrassing die ze Betsy op haar verjaardag wilden bereiden, waartoe ze allen wat van hare spaarduitjes zouden afstaen. Plotseling zegt Annie van Rhenen met luide stem, terwijl ze Ernestine, die op een kleinen afstand van haar stond, veelbeteekenend aanziet:
‘Tine, waarom ben jij tegenwoordig toch zoo op je zelve, en ga je onze arme Betsy ook niet eens bezoeken? Je moet toch dagelijks meermalen haar huis passeeren; zij vraagt telkens naar je en verwondert er zich over dat jij de eenige bent, die zich nooit bij haar vertoont.’
‘Heeft ze dat gezegd?’ vraagt Ernestine gejaagd, terwijl ze zich haastig bij het groepje voegt. ‘Is het heusch waar, Annie, dan ga ik van middag na vieren dadelijk naar haar toe. Ik dacht dat Betsy boos op me was en dat had ik ook ruimschoots verdiend, dat weet gij het beste, Annie, want gij stondt er bij toen ik haar dien morgen zoo lomp behandelde. Ik had al zoo lang naar haar toe willen gaan, maar....,’ en bij deze woorden vulden Ernestine's oogen zich met tranen, ‘ik durfde niet.’
‘Nu gij zelf er over begint, Tine,’ hernam Annie van Rhenen thans op zachten toon, ‘wil ik je wel zeggen dat ik destijds je onmenschelijke hardheid je zeer kwalijk heb genomen, en zelfs de andere meisjes voor je heb gewaarschuwd; maar ik bemerkte de laatste dagen dat je berouw hadt over je gedrag van dien morgen, daar je met zooveel belangstelling luisterde als wij aan juffrouw Groothuis vertelden hoe het met de zieke ging. Maar wat Betsy zelve betreft, dat lieve, zachte schepseltje heeft van 't eerste oogenblik af je handelwijze niet alleen vergoelijkt, maar zelfs tegenover mij verdedigd. Tracht dus je trots geheel te overwinnen, en wees ook vriendelijk tegen juffrouw Verlinden, want die arme vrouw heeft wel wat hartelijkheid noodig.’
‘Mijn trots behoef ik niet meer te overwinnen, Annie,’ zeide Ernestine bewogen. ‘Ik heb al sedert lang ingezien dat Betsy veel hooger staat dan ik, en uwe woorden van zooeven zijn daarvan een doorslaand bewijs. Van nu af aan zal het mijn hoogste streven wezen om te trachten de vriendschap van dat edele meisje te winnen, en ik hoop dat gij allen mij dan ook weder in genade zult willen aannemen.’
Verscheidene weken zijn sedert dien namiddag verloopen. De heerlijke Meimaand deed hare intrede met bloemen en geuren en het was of de geheele natuur, uit haar winterslaap ontwaakt, schooner was dan ooit te voren.
Ook Betsy Verlinden schijnt als het ware herboren, nu we haar op hare oude plaats in het schoollokaal terug vinden. De matwitte kleur van haar gelaat is nu vervangen door eene gezonde rose tint, en dezelfde oogen, die vroeger zoo dof en onbewust in de verte staarden, zijn thans even levendig als die van andere kinderen van haar leeftijd.
Sedert hare ziekte is ook hare verhouding tot de andere meisjes zoo geheel verschillend met vroeger; niemand denkt er ooit meer aan, dat zij het kind eener behoeftige weduwe is, allen behandelen haar als haars gelijke en bij het verlaten der school hoort men menigmaal vragen:
‘Betsy, ga je meê?’ of ‘Betsy, ben je klaar, dan gaan we samen.’
En even nederig thans, nu men blijkbaar op haar gezelschap gesteld is, als in den tijd toen men haar als eene paria beschouwde, heeft Betsy steeds voor iedereen een vriendelijk woord gereed en verklaart zich ook altijd bereid om degene, die met minder vlugge hersenen is bedeeld, met haar huiswerk te helpen. Zoo toch alleen kan zij, zegt ze menigmaal, iets afdoen van de groote schuld, die zij aan al hare schoolmakkertjes heeft, voor al de hartelijkheid die zij haar in hare ziekte hebben betoond.
Ofschoon zij haar uiterste best doet om niemand harer eenige bijzondere voorkeur te betoonen, zoo gevoelen allen toch dat Ernestine van Manen hare verklaarde gunstelinge is. Met haar helderen, scherpen blik heeft het edele meisje reeds spoedig weten te ontdekken welk offer Ernestine heeft gebracht aan de vooroordeelen, die haar van hare jeugd af aankleefden; zij beseft hoe zwaar die strijd haar moest vallen, en thans is Betsy op hare beurt trotsch op de vriendschap van het eens zoo ongenaakbare meisje, dat ten slotte, geleerd door de stem van haar geweten, zichzelve heeft overwonnen.
Breda, 1900.