De Wereldtaal.
Toen Heinrich Laube directeur van het Hofburgtheater in Weenen was, reisde hij eens naar Parijs om een nieuw stuk van Victorien Sardow te zien opvoeren. In Keulen kwam er een oude heer bij hem in de coupé. De beide heeren bleven alleen, en het duurde niet lang of zij knoopten een gesprek met elkaar aan, zonder dat er een wederzijdsche voorstelling plaats had.
Ook het einddoel der reis van den ouden heer was Parijs.
‘Bent u er al eens geweest?’ vroeg Laube.
‘Neen, het is voor de eerste maal dat ik een bezoek afleg in het moderne Babylon,’ was het antwoord.
‘Maar u spreekt in alle geval Fransch?’ ging Laube voort.
‘Geen woord! Maar niettegenstaande dat hoop ik er met de wereldtaal toch wel klaar te komen!’
‘Wereldtaal?’ vroeg Laube verwonderd. ‘Meent u wellicht Volapük? Nu, ik vrees dat men u in Parijs niet verstaan zal, als u geen Fransch spreekt.’
‘Toch wel!’ antwoordde de ander lachend. ‘Ik zou louter voor de grap met u een weddenschap willen aangaan, dat ik met mijn wereldtaal gauwer aan het station een rijtuig heb, dan u met het beste Fransch.’
Zeer nieuwsgierig naar deze soort wereldtaal, nam Laube lachend de weddenschap aan.
De trein stopte en beide heeren kwamen tegelijkertijd uit het stationsgebouw. Toen riep Laube's reisgezel in het beste Duitsch met een stentorstem:
‘Wie van u mij het snelste rijdt, krijgt van mij een vijffrancstuk,’ tegelijkertijd het geldstuk in de hoogte houdend.