het niet te laat! en in haar naar steun en prikkel zoekenden geest rijpte het plan: Ze zou naar haar vader gaan en hem verplegen, en zoo God wilde dat hij herstelde, zou ze voor en met hem werken, haar leven wijden aan het zijne.
En ze was gegaan, al zeer spoedig, en daar zat ze nu! Vreemd had ze zich eerst gevoeld, vreemd in die omgeving, vreemd tegenover dien vader, dien zij nooit had gekend, en zonderling vooral ook had ze gevonden die vrouw, wier kennelijke tegenzin om met haar in aanraking te komen en wier stugge manier zoozeer in tegenspraak waren met haar handelingen. Na lang aarzelen, ja! na een aanvankelijke afwijzing zelfs, had ze Ellie binnengelaten. Toen had ze zoo iets gemompeld van voorbereiden en had ze Ellie in een kamer gebracht, die na dien tijd voor haar gesloten was geweest, de kamer van de juffrouw zelf.
Daar had Ellie een poosje gewacht en toen was de juffrouw gekomen met het verzoek haar te volgen.
Ze waren een trap opgegaan en in een klein, redelijk net vertrek had ze haar vader gevonden, zwak en ellendig, met den stempel van zijn leven op zijn gelaat; een vader, dien zij uit zichzelf niet herkend zou hebben. Ellie had sprakeloos gestaan en ook haar vader had in het eerst geen woord kunnen uiten. Toen had hij iets gezegd van dat ze niet had geweten wat ze deed en dat ze naar haar tante terug moest gaan; bij hem was het geen geschikte plaats voor haar. Maar heelemaal verstaan had ze het niet. De tranen waren haar in de oogen gekomen en haar vader had zijn hand naar haar uitgestrekt. Een poosje daarna was het besloten, dat zij althans dien nacht daar zou blijven; de juffrouw had den doorslag daaraan gegeven. Den volgenden dag en later was er echter over heengaan niet gesproken geworden, en toen de juffrouw een ruimer kamer tot haar beschikking kreeg, had ze die door Ellie's vader doen betrekken.
En nu zat Ellie daar en ze werkte vlug door, want geld verdienen was de boodschap. Het had heel wat moeite gekost om werk te krijgen. Toen ze er voor het eerst over had gesproken, had de juffrouw dadelijk al zulk een bezwaard gezicht gezet, en haar vrees bleek niet ongegrond te zijn. Ze had toen voor de juffrouw zelf genaaid, maar door een toeval had ze een bestelling gekregen voor een magazijn, en nadat het eerste naar genoegen was verricht, kon ze op meer werk rekenen. Ze was dan ook vol moed en ze had dien dag aan zuster Marie en ook aan Leo en Tom geschreven. In haar voornemen om verder op eigen kracht te bouwen, was ze uit haar tantes huis vertrokken, zonder de bovengenoemde personen in kennis te stellen met haar plannen; eerst nu, bij haar aanvankelijk succes, was zij daartoe overgegaan.
Het viel Ellie vreemd, dat ze daar zoo alleen zat; het was de eerste keer, dat haar vader zonder haar was uitgegaan. Het zou slechts kort duren; hij moest iemand spreken, had hij gezegd. Of het die heer zou zijn, dien zij dien middag tegengekomen waren? Zij moest een boodschap doen en haar vader had haar vergezeld, en toen was het gebeurd; er was een heer aangekomen, die hen scherp had opgenomen. Die heer was nog jong, veel jonger dan haar vader, maar haar vader had toch het eerste gegroet. Zijn groet werd slechts matig beantwoord, maar even later hadden ze denzelfden heer weer gezien; hij had toen zijn hoed veel dieper afgenomen en het was haar voorgekomen, dat hij daarbij tegen haar vader nog een bijzondere beweging had gemaakt. Kon dat een wenk geweest zijn? Wien moest haar vader anders gaan spreken?
Wel had hij in de laatste dagen nogal eens gesproken over zijn vele kennissen, maar in den tijd, dien zij bij hem had doorgebracht, had niemand zich om hem bekommerd, iets waar Ellie blij om was geweest, want ze had genoeg van het leven gezien om te weten, dat het in sommige gevallen beter is geen vrienden te hebben dan wel. Maar haar vader scheen zóó veranderd te zijn, al konden sommige zijner denkbeelden nooit de hare worden, dat zij wat dat betrof zich over zijn uitgaan niet behoefde te verontrusten. Alleen wegens zijn nog altijd zeer zwak gestel bekommerde zij zich er dan ook over, dat het nogal lang duurde, eer hij terugkwam.’
De juffrouw was schielijk van haar stoel opgestaan, en nog eer de schel overging, had ze de deur geopend. Ellie's vader was niet dronken, maar hij was ook niet geheel nuchter. Onderweg had hij er zich wel tienmaal over verwonderd, dat zoo'n kleine hoeveelheid iemand naar het hoofd kon stijgen; vroeger had hij er beter tegen gekund. ‘En toch!.... je voelde jezelf dadelijk weer een ander mensch, niet de zwakkeling, de halve idioot met dwaze ideeën en zotte inbeeldingen, die men zich bij al die flauwe kosten en de enkele druppels drank, door den dokter voorgeschreven, noodwendig gevoelen moest.
Het ging dan ook nu weer een anderen weg uit; een andere toekomst had zich voor hem geopend, voor hem en voor zijn dochter, en daarmede zouden zijn illusiën van vroeger tot verwezenlijking komen. Dan geen armoe meer en ook geen hallucinaties, geen denkbeeldige oogen, die je krankzinnig zouden maken, of vermeende gelijkenis. En weg dan ook met den strijd en het geslinger van de laatste dagen. Was het geen vingerwijzing, dat ze juist dien rijken bram tegen moesten komen?....
Zooals het nu met hen gesteld was, zijn dochter hard werken en hij, nu hij wat sterker werd, zeker ook werk zoeken en dan toch nog afhankelijk blijven, de kuren en complimenten verdragen van die andere.... Hè! daar was die duizeligheid weer, het was of hij neer zou slaan!’....
‘Als het weer gebeurt, laat ik je inrekenen, je weet wel waarom, en je dochter blijft bij mij,’ zeide de juffrouw met gesmoorde stem.
‘Zoogoed alsof ze van je eigen was, hè?’ spotte Ellie's vader, terwijl hij de trap opging.... ‘God! daar had je het weer!’....
Toen er den volgenden dag een elegant gekleed heer kwam om Ellie's vader te spreken, vernam hij, dat die overleden was, en op zijn vraag naar nadere bijzonderheden werd hem gezegd, dat de man van de trap was gevallen. ‘Wilde mijnheer bet lijk zien?’ Op dat sarcastische aanbod maakte mijnheer zich uit de voeten.
Na enkele dagen kwam hij weer; zuster Marie, die overgekomen was, opende de deur. Mijnheer maakte er zich met een smoesje af en vroeg niet naar Ellie, om wie hij gekomen was.
* * *
....‘En nu is ze bij die femelaarster, met wie mijn man indertijd zoo ingenomen was,’ vertelde mevrouw Jeanne eenige maanden later.
‘Dat mensch is op haarzelf gaan wonen om Ellie bij zich te kunnen nemen, en met al de liefde, die in haar is, en de groote gaven haar geschonken, werkt Ellie nu met en naast haar, zooals dat gekke schepsel, die Marie me schreef.
Mijn nicht is nu ook pleegzuster geworden, moet je weten. Nu al het andere mislukt is, schijnt het op een dokter of op een dankbaren patiënt aangelegd te worden.’
Met de veerkracht, aan haar leeftijd eigen, heeft Ellie zich vrij spoedig weten te verheffen boven haar leed, en nadat zij met zuster Marie, en zuster Marie met haar meermalen ernstig heeft gesproken over de roeping, waartoe Ellie zich hoe langer hoe meer aangetrokken gevoelde, heeft zij haar taak moedig aanvaard. Liefdevol buigt ze zich over haar jeugdige patiënten, want Ellie heeft de kinderverpleging gekozen en met gouden golfjes en dartele kleine krullen omlijst ‘het familiehaar’ het lieve en reine meisjesgelaat.