Pompeï in den tegenwoordigen tijd.
Met illustratiën.
Zou Pompeï ons werkelijk verteld hebben, wat er te vermelden valt omtrent de levenswijze der bewoners in de eerste eeuw onzer tijdrekening? Velen zijn de meening toegedaan,
gezicht op pompeï en den vesuvius.
dat er niets meer te vertellen valt, en dat denkbeeld is nog versterkt door het beroemde werk vol verdichtsels van lord Lytton.
Frederich Dolman, de schrijver van dit artikel, zegt:
‘De geschiedenis van Pompeï wordt van jaar tot jaar uitgebreider, en de verhalen van den laatsten tijd zijn niet minder interessant dan de voorafgaanden, die door de geheele wereld reeds twee of drie geslachten door met de meeste belangstelling gevolgd worden. Dit was ook mijn gevoelen, toen ik onlangs van een bezoek aan Pompeï terugkeerde.
Wat de uit- of opgravingen aangaat, vond ik, dat die nog niet voor de helft voltooid zijn.
Het is bekend dat de oppervlakte der stad ruim 140 acres beslaat, en er zijn nog slechts 60 acres blootgelegd. Met andere woorden: van de negen districten, waarin Pompeï met het oog op de gemakkelijke rangschikking verdeeld is, zijn er slechts drie geheel opgegraven, met drie heeft men een begin gemaakt en de laatste drie liggen nog geheel onaangeroerd.
Er is reden te gelooven dat het rijkste en belangrijkste gedeelte van Pompeï tot de eerste categorie behoort, want men heeft er gevonden de mooiste publieke gebouwen, zooals het forum, de schouwburgen en tempels, en de weelderig ingerichte particuliere verblijfplaatsen, zooals de huizen van Diomed, van Sallust en van Pansa. Maar men heeft ook reeds aangetoond, dat er behalve deze plek een gedeelte is, dat de kosten van opgraven dubbel waard is. Zelfs al kan er niet verwacht worden, dat er een tweede tempel van Venus of een huis van Diomed ontdekt zal worden, dan nog zullen deze opgravingen dubbel de moeite loonen, daar men denkt de eenvoudige woningen te vinden van de Pompeïaansche ambachtslieden en landbouwers.
Tot nu toe hebben we slechts weinig of niets vernomen van de zeden en gewoonten der armen uit een Romeinsche stad.
Pompeï zou nu reeds geheel voor de wereld zijn blootgelegd, als men voor het opgravingswerk meer geld had overgehad en het op wetenschappelijke wijze was uitgevoerd.
Vanaf het jaar 1748, toen een boer, een wel slaande, het wereldkundig maakte, dat hij een begraven stad ontdekt had, tot op den huidigen dag, is er nu eens met ijver aan de opgravingen gewerkt, om ze later weer geheel in den steek te laten. De koningen van Napels tastten dikwijls diep in hun beurzen, en wanneer Pompeï door gekroonde hoofden bezocht werd, heerschte er altijd een groote bedrijvigheid. Maar ongelukkig was hiervan het voornaamste doel om het museum van Napels van kostbaarheden te voorzien, en dit leidde tot tijdelijke opgravingen en een haastig wegruimen van de ruïnen, wanneer er eens een belangrijke vondst gedaan was.
Vele gebouwen werden half uitgegraven gelaten, andere werden weer opnieuw bedekt als men de kostbaarheden er uit gehaald had, omdat men geen geschikte hulpmiddelen had om het puimsteen en de asch voorgoed te verwijderen.
Van de Italiaansche regeering waren betere dingen te verwachten, die ook werkelijk ten uitvoer gebracht werden; er werd namelijk een jaarlijksche subsidie toegezegd van 60,000 fr. en er werd een kundig wetenschappelijk persoon aangesteld, om het toezicht te houden of de gelden goed besteed werden. De subsidie is evenwel niet altijd uitbetaald geworden, ja, een jaar zelfs bedroeg zij de onnoozele som van 8000 fr., maar het plan, door signor Fiorelli ontworpen, werd getrouw gevolgd. In zijn oog was het blootleggen van Pompeï het voornaamste doel waarnaar gestreefd moest worden, en het verkrijgen van voorwerpen voor een museum slechts bijzaak. Gedurende jaren hielden hij en zijne werklieden zich bezig met terdege den grond te onderzoeken, welken zijn voorgangers slechts weinig aandacht geschonken hadden.
't Gevolg hiervan was natuurlijk, dat er geruimen tijd geen vondst van belang aan te kondigen viel, en hierdoor verflauwde de belangstelling
standbeeld van den god janus, eerst onlangs uitgegraven.
van het publiek.
Maar dat weinig loonende werk is nu afgeloopen; men is nu begonnen met nieuwe gedeelten op te graven, en ieder nieuw gebouw, dat ontdekt wordt, wordt terdege onderzocht en geheel en al opgedolven alvorens verder te gaan. Ongelukkig is het geld, dat de Italiaansche regeering in staat is voor dit doel te geven, slechts weinig, in vergelijking van het werk dat verricht moet worden om een oppervlakte van twintig voet of meer van steen en asch te ontdoen. Men heeft uitgerekend dat zelfs met een jaarlijksche uitgave van 100,000 fr. er nog