werkelijk zoo? - tevens met teleurstelling op zich gevestigd zag.
De ontsteltenis daarover had Marie tot nadenken gebracht. Was ze bezig om zich in Ellie's schatting te verlagen? Zij, van de ouderen, behalve Ellie's oom, de eenige in wie het kind altijd vertrouwen had gesteld! En Ellie, och arme! was toch al het open kind, het hartelijke wezentje van vroeger niet meer! O, die somtijds wel wat onrustbarend ijdele, maar daarbij zoo vroolijke en welmeenende Ellie, met haar grappige invallen en haar aardige kuurtjes, waar was ze gebleven?
Slechts in den allereersten tijd in de vreugde over haar komst en later in de opgewonden buien, volgende op Ellie's stille uren, zag zuster Marie een zweem van haar terug. Was het geen overdrijving, kon zulk een jong kind werkelijk lijden en voelen, zooals zij in haar eigen smart dat veronderstelde? zoo vroeg zuster Marie zich af.
Maar indien zij dat niet kon, vanwaar dan bij tijden die stroeve trek om dien jeugdigen mond, vanwaar in het eene oogenblik die onnatuurlijke berusting en even later die bitse en dikwijls ongemotiveerde uitvallen?
‘Maak u over Ellie geen zorgen!’ zeide Ellie's tante eenige oogenblikken vóór Marie's vertrek. ‘Is er iets, at haar niet bevalt, welnu, dan is haar oom er nog, en hoe grooter zij wordt, hoe aangenamer het hem ongetwijfeld zal zijn om haar te troosten! Want o! die mannen, die in elken blik, dien hun vrouw naar een anderen man durft werpen, een doodzonde zien, denken voor zichzelf er zoo geheel anders over!’
Even later klemde Ellie zich aan zuster Marie, alsof zij haar niet meer los zou laten, en met een bewolkt voorhoofd en een trek van diepe droefheid op het gelaat, aanschouwde Ellie's oom die uitbarsting van bittere smart.
* * *
En zoo bleef dan, lang nadat zij van Ellie's familie teruggekeerd was, bij zuster Marie Ellie's beeld zich stellen tusschen haar en haar werk, en in de stilte van den nacht en op haar eenzame wandelingen, altijd weer was het Ellie's lijden dat haar vervolgde. En Ellie's smart was het, die haar eerst tot een idée fixe en vervolgens tot... gewoonte dreigde te worden.
Maar of ze veel of weinig aandacht aan Ellie's aangelegenheden verleende, de tijd ging even snel voorbij en zoo groeiden de dagen tot weken en de weken tot jaren. Ellie's vader had in dien tijd slechts enkele keeren van zich laten hooren en Ellie was nog altijd bij haar familie.
‘Als je eenmaal zoo'n lastpost op je hals hebt gehaald, zie dan maar hoe je er van ontslagen raakt!’ zeide Ellie's tante, en inmiddels ging ze voort, om, zooals zij zelf het uitgedrukt zou hebben, van haar nichtje te halen, wat ze kon.
‘Ik zal ten minste zorgen, dat ze haar brood niet al te gemakkelijk in den mond steekt!’ zeide mevrouw Jeanne, nog lang eer Ellie volwassen was. ‘Als mijn man zijn zin had,’ zeide ze een paar jaren later, ‘werkte ik me halfdood en zat dat nest als een opgeprikte kapel op een stoel. Of, God zou het weten! haar oom, die voor mij nooit een oogenblik kan uitbreken, dan op uren dat het mij niet schikt, was met haar misschien eeuwig onderweg! “Zulk een jong meisje zich niet overwerken, het ongelukkige kind zooveel mogelijk van haar jeugd laten genieten,” en nog meer van zulke uitdrukkingen liggen in zijn mond bestorven, maar zijn vrouw zou hij wel willen beknibbelen op elke minuut, die zij voor zichzelf wil hebben, en op elk uur, dat zij niet aan die vervelende huishouding besteedt!’
En zoo geschiedde het, dat Ellie reeds vroegtijdig op huishoudelijk gebied zeer ervaren werd. ‘Naaien en strijken kan ze, al moet er voortdurend op toegezien worden, en als het noodig is koken ook,’ zeide haar tante, ‘en tennissen en fietsrijden behoeft ze niet te leeren. Iemand, wier voorland het is, om gedurende haar geheele leven ondergeschikt te zijn, heeft aan die soort van dingen niemendal. Dat zie je aan het dansen, met de lui mee heeft ze dat geleerd, maar er is geen sterveling, die er ooit over zal denken om haar op een partijtje te noodigen!
‘Of ze graag zou gaan?’ - mevrouw Jeanne, die met een harer intiemen de zaak in kwestie behandelde, antwoordde op die vraag, dat als haar nichtje er maar wat van te doen had, zij ongetwijfeld dol op pretjes zou zijn. En dat het schaap bijzonder verzot was op mannen, was een uitgemaakte zaak. Zij kon haar ouden oom en haar eigen neven nog niet met rust laten. Dikwijls was dat zelfs stuitend geweest om aan te zien, en niet dan met groote moeite had Ellie's tante het zoover gebracht, dat men zich in haar tegenwoordigheid een weinig matigde.
En zoo boog Ellie zich over de toiletten, die ze voor haar tante in orde moest brengen; zij mat, paste en schikte en volbracht haar taak doorgaans zeer nauwkeurig. Maar er kwamen oogenblikken, dat de phantasie haar parten speelde; elke gedachte aan haar tante verdween dan en het werd een toiletje voor haar zelf, dat ze vervaardigde. Een toiletje voor een dergelijke partij, als haar neven haar wel eens hadden beschreven, een toiletje voor zulk een feestje of pretje, als waar zij met haar geheele wezen zoo naar hunkeren kon.
Maar weldra zou een schelle stem haar doen opschrikken uit haar overpeinzingen. ‘Zat ze weer te suffen en stuurde ze den boel weer in de war? Waar ter wereld moest de derde strook nu komen? Zag ze niet, dat ze met twee strooken de geheele beschikbare ruimte zou innemen? O, die onnadenkendheid en die groote onverschilligheid, die haar handelingen bestendig kenmerkten! Wat al misvormingen had ze er door te voorschijn gebracht!
‘Voordeel heette het en wegens het gezeur van zoo'n knorrepot als haar man, die in zijn kleingeestigheid op elken cent zag, nam mevrouw Jeanne er genoegen mede, maar welbeschouwd was dat geknoei in huis het paard achter den wagen! Een boel hoofdbreken en een boel schâ en nooit stond het je zoo goed als vroeger je toiletten je hadden gestaan, vroeger, toen alles nog op ateliers werd vervaardigd!’.... En je niet met je leeftijd hadt te kampen en je tevens niet verteerd werdt door wangunst op een jeugdiger wezen naast je!
Maar Ellie zat daar, en voor het oogenblik was haar lust tot uitgaan geheel verdwenen: ‘Als zij ook op partijen ging, nog meer kosten voor oom; en als ook zij 's avonds weg was, zou oom zich dan niet nog eenzamer gevoelen? Oom, wiens lichaam hoe langer hoe meer scheen te verzwakken en dien het tevens hoe langer hoe meer aan de kracht begon te ontbreken, om zich te verzetten tegen de verkeerdheden in zijn huis.’
* * *
Van Ellie aan zuster Marie.
Lieve tante Marie,
U hebt mij gisteren alweer gevraagd, waarom ik u niet schrijf; maar na die paar regels kort na ooms overlijden ben ik er nog nooit toe kunnen komen, hoeveel behoefte ik ook gevoelde, mijn hart eens uit te storten.
O tantetje! wat mis ik oom, dien geduldigen en altijd zoo hartelijken oom, die steeds voor ieder een woord van deelneming en bemoediging had! Nooit zal ik hem meer zien, nooit meer mijn hoofd tegen zijn trouwe borst vlijen! Zelfs is me de troost ontzegd zijn beeltenis te beschouwen. Niet, dat ik zoo iets noodig heb, om mij zijn lief gelaat voor oogen te brengen, maar o! welk een kostbaar kleinood zou zijn portret mij zijn! Maar nooit was oom te bewegen zich te laten photographeeren, hoeveel moeite de jongens en ik dikwijls hebben aangewend om hem er toe te overreden!