De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 2
(1900)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHet koninklijk instituut voor de Marine te Willemsoord.
| |
[pagina 276]
| |
deur van de amusementzaal een wit marmeren medaillonbeeldtenis van Z.K.H. Prins Hendrik aangebracht en plechtig onthuld. Den 5en Februari 1881 kreeg het Instituut eenige reliquieën ten geschenke, betrekking hebbende op den dood van Van Speijk. In datzelfde jaar werd een gedeelte van 't gebouw veranderd en een nieuwe gymnastiekzaal gebouwd. In Juli 1882 werd Nederland getroffen door 't vergaan van Zr. Ms. monitor ‘Adder’. Een diepen indruk maakte de militaire begrafenisplechtigheid op onze jeugdige harten, toen wij de talrijke slachtoffers naar hunne laatste rustplaats brachten. Het korps adelborsten legde als blijk van sympathie een krans op 't groote graf neder. Den 26en September 1889 bezocht Z.K.H. Fakemito Arisugawa, neef van den Keizer van Japan, het Instituut. Den 16en Juni 1890 vereenigde de ‘Urania’ zich weder met de ‘Castor’ en ‘Pollux’ in eskader te Amsterdam, ten einde den 17en te paradeeren voor Z.M. Nasser Eddin, Sjah van Perzië, die op de ‘Ceres’ voorbijvoer bij zijn bezoek aan die stad. Den 19en
slaapzaal der adelborsten.
Door don Adelborst 1e kl. W.E. Wolterbeek Muller. Juni daaraanvolgende vormden de adelborsten eene eerewacht voor Z.M. den Sjah bij diens vertrek naar IJmuiden. Den 2en September van dat jaar werd de amusementzaal behangen, en met de verdwijning der kale muren nam de gezelligheid en huiselijkheid toe. Den 23en November 1890 trof geheel ons volk een zware slag, toen Z.M. Koning Willem III overleed. Het korps adelborsten, dat steeds aan hun Vorst een grooten beschermer had gehad, was diep getroffen en deed daarvan blijken door den 3en December eene deputatie te zenden, die begeleid werd door den luitenant ter zee 2e klasse W.F. van Vloten, ten einde een krans op de lijkbaar neer te leggen, terwijl een tweede deputatie in den stoet volgde, die den geliefden Oranjevorst ten grave geleidde. Den 1en November 1891 vereerde H.M. de Koningin-Regentes het Instituut met een portret van wijlen Z.M. den Koning Willem III, welk geschenk een eereplaats kreeg in de amusementzaal, na op plechtige wijze te zijn onthuld. Den 5en December 1893 bezocht Z.K.H. Prins Yorihito Kosmatsu van Japan het Instituut. Den 12en September 1894 vereerden H.M. de Koningin-Regentes en H.M. de Koningin Wilhelmina het Instituut met een bezoek. De adelborsten vormden een eerewacht onder bevel van den 1sten luitenant der mariniers J.M. Ente van Gils. De wacht stond met het front naar 't gebouw, en terwijl H.H. M.M. de wacht inspecteerden, speelde de marinemuziek het Volkslied. Daarna werd het gebouw bezichtigd, waarbij H.M. de Koningin bijzondere belangstelling toonde voor alles wat het leven der adelborsten aanging, zoo zelfs dat op de slaapzaal haar een hangmat en het gebruik ervan gewezen werd door een der adelborsten. Niet lang daarna mochten de adelborsten, als herinnering aan het bezoek der beide Vorstinnen, een groot portret van H.M. de Koningin Wilhelmina ontvangen, gevat in eikenhouten gebeeldhouwde lijst, afgezet met verguld. In de volgende jaren hadden er geen voorvallen plaats belangrijk genoeg om te vermelden. Het eenigste zou kunnen zijn, dat in den zomer van 1898 de kegelbaan werd verbeterd en een lawntennisveld werd ingericht. En hiermede heb ik u wellicht wat lang opgehouden; maar excuseer mij dan, geschiedenis laat zich niet dwingen, slechts hier en daar kan men er wat op bekorten. | |
IV. Een wandeling door 't gebouw.‘Als ik mijn huis alléén, mijn zoet geluk aanschouwe.’ ‘Hoe mevrouw Zeeman en Betsy eigenlijk het Instituut waren binnengekomen en nu daar als katten in een vreemd pakhuis in de receptiezaal stonden, en hoe Frits zoo ineens verdwenen was,’ ja, daarvan konden zij niet recht goed meer eene verklaring geven, maar... 't was zoo en ze wisten dat Frits weg was, om straks, ontpopt als 't ware, in de zoo lang begeerde uniform terug te komen. Na eerst eens in de receptiezaal rondgekeken te hebben, alwaar de ons bekende schilderijen van de gebeurtenis voor Antwerpen en het sneuvelen van De Ruijter hingen, benevens verscheidene portretten en beelden in gips van de Koninklijke familie en van Van Kinsbergen en waar ook een kastje met reliquieën van Van Speijk stond, verlangden zij toch eens iets meer van het gebouw te zien, en toen zoo verschillende familiën zich in clubjes hadden verdeeld en door de officieren, die vrij van den dienst waren en zich daartoe beschikbaar stelden, werden rondgeleid, bleven er nog enkelen achter, die zich van de onderofficieren meester maakten, die voor het laten bezichtigen van het gebouw waren aangewezen. Dat was juist, wat door Betsy en haar mama gewenscht werd; zij vonden het heel wat aangenamer om rondgeleid te worden door zoo'n onderofficier, dien kon je zoo nog eens terdege ondervragen en uithooren, en dat ging bij een officier niet, maar de groote moeielijkheid lag hem daarin, hoe 't een hunner te vragen. En toen Betsy de stoute schoenen aantrok en dacht de juiste termen gevonden te hebben en een oudgediende bedeesd aansprak met de woorden: ‘mijnheer, zoudt u....’ toen vlogen beide dames een paar passen - maar 't waren gelukkig damespasjes - achteruit, want plotseling ging, even statig als een wiek van een molen, een magere hand naar het hoofddeksel op het nog magerder aangezicht en een verontwaardigde stem zeide: ‘Ik bin geen menheer, ik bin serjant Pilt.’ | |
[pagina 277]
| |
‘Nu dan, sergeant, zoudt u ons eens wat van 't gebouw willen laten zien,’ was de wedervraag door de van den schrik bekomen dames, die echter spoedig zagen dat zij nog zoo'n kwaden geleider niet hadden aan dien ouden strijder, die over het wel en wee van Frits ook nog een woordje had mede te praten.... want hij was één der onderofficieren van politie, een gevreesd artikel voor de jonkers. ‘Als ik de dames dan maar eens alles zal laten zien, dan motten ze me maar volgen en begin ik volgens mijn eigen idee aan dien kant en dan gaan we boven over er weer uit.’ Na deze raadselachtige explicatie van sergeant Pilt, was het eerste wat wij te zien kregen de kamer van den officier van dienst, waaraan echter niets bijzonders was, dan dat de adelborsten er slechts hoogst zelden worden toegelaten en gewoonlijk dan alleen wanneer zij zich over niet veel goeds moeten verantwoorden. Daartegenover was de wapenkamer gelegen, waar de geweren keurig in rijen op de rakken stonden en ook het vaandel van het korps wordt bewaard, dat,
het koninklijk instituut voor de Marine te willemsoord.
Door den photograaf Pigeaud. alhoewel geen erkend vaandel, bijzonder door de adelborsten wordt in eere gehouden, daar 't een geschenk is van H.K.H. Prinses Marianne. Verder den benedencorridor doorwandelend, kwamen wij langs een kleine kamer waar de muziekliefhebbers hun hart kunnen ophalen, want verscheidene adelborsten zijn lid van de muziekvereeniging ‘Euterpe’. Van daar kwamen wij aan een nog kleiner kamertje, waar niets dan kapstokken en tal van loketjes waren aangebracht en alzoo de eenige meubileering uitmakende. Onze verwondering was zeker op ons gelaat te lezen, want ongevraagd kregen wij de explicatie dat dit een jekkerkamer was, waar de adelborsten zich voor de practische lessen in de zeilexercitie en het geschut verkleedden en de pijjakkers opbergden. In een der volgende zalen waren tal van instrumenten opgeborgen, die ons geheel onbekend waren, maar volgens onzen geleider voor de lessen in de stoomwerktuigkunde en de stuurmanskunst dienden. Verder de gang doorwandelend, kwamen wij in een ruime gymnastiekzaal, waar tevens de schermlessen worden gegeven. In 't daarop volgend lokaal, waar tal van lage tafeltjes en bankjes stonden en waar volgens onzen geleider les in schip en tuig wordt gegeven, werden wij plotseling aangenaam verrast door een fregat onder volle zeilen, dat daar de halve zaal in beslag nam en met zijn tal van zeilen en touwtjes een verrassenden aanblik opleverde. Op de bovenverdieping bezagen wij één der vele leerzalen. Wel waren deze ruim en luchtig, maar het groote zwarte bord, de vele tafels, bankjes en kastjes gaven met de karakteristieke wandversiering aan het geheel toch geen gezelligen indruk, temeer toen wij hoorden, dat de adelborsten daar den geheelen dag les hadden, des winters van 9 tot 12¼ en van 1 tot 5¼ uur met 's morgens nog een uur eigen studie vooraf en 's avonds met een dito uurtje hun dagtaak beëindigend, terwijl des zomers 't begin nog een uurtje vroeger wordt gesteld. De bibliotheek maakte een grootschen indruk op ons; deftige folianten keken met trotsche waardigheid van uit hunne stoffige standplaatsen op ons neer. Een blik langs de titels gaf ons een denkbeeld van den inhoud, doch in het bijzonder trok ons de groep geschiedenis aan, die door vele zeldzame werken uitmunt, terwijl de beroemde atlas van Blaeu uit de 17e eeuw met haar rijkdom aan teekeningen en kleurenpracht ons als curiositeit werd voorgelegd. Tegenover de bibliotheek ligt de slaapzaal; die zaal vol geheimzinnigheid en voor ons dames zoo bezienswaardig, daar men zich als moeder en zuster bijzonder er voor interesseert, hoe zijn zoon en broeder wel des nachts zou gehuisvest zijn. Onze verwondering was dan ook groot, toen ons een zeildoeksche zak werd vertoond, aan beide einden met touwtjes opgehangen aan een ijzeren stang, die door onzen geleider een klamaai werd genoemd. Toen hij ons had laten zien, hoe daarin een matras, die hij bultzak noemde, een kussen en dekens werden gelegd, ja toen bleef die schommelende zak nog wel veel geheimzinnigs houden, maar bleek ons toch niet alleen de mogelijkheid, dat men er in kon slapen, maar dat men er ook lekker warm in moest liggen. Een ieder heeft een kastje voor 't linnengoed, benevens een kapdoos, die van alle ingrediënten is voorzien; de waschkommen zijn langs den wand aangebracht en elk voorzien van een kraantje der waterleiding. Langs de badkamers gaande, kwamen wij in een zaal, waar de banken amphitheatersgewijze waren geplaatst; het was 't zoogenaamde Physisch, waar les in natuur- en scheikunde wordt gegeven. Na nog enkele andere vertrekken bezichtigd te hebben, waarvan 't vermelden hier overbodig is, inviteerde sergeant Pilt ons om de zolders eens te bekijken; wij hadden daar eerst weinig lust in, doch toen hij ons zeide, dat daar de provoosten waren, ja toen moesten wij er ook heen. Nu, Betsy had zich zoo'n plaats der verzuchting nog wel een graadje erger voorgesteld, maar nu | |
[pagina 278]
| |
juist gezellig was zoo'n klein hokje zonder licht en weinig lucht niet te noemen, vooral toen zij er voor de grap eens inging en de deur toetrok. Na de zolders verlaten te hebben daalden wij af in de
football-spelende adelborsten.
Door den Adelborst 2e kl. R.G.A. Schreiner. keuken, waar een kolossaal fornuis prachtig glimmend ons tegenblonk, en twee groote beweegbare potten, door stoom verwarmd, waarin groente en aardappelen voor 150 man tegelijk kan worden gekookt, ons vreemd deed opzien; de indruk van het geheel was echter aangenaam. Van daar wandelden wij naar de eetzaal, waar een zekere mate van gezelligheid heerscht en de lange tafels keurig gedekt ons die zaal met bewondering deed aanschouwen, terwijl de levensgroote beelden van De Ruijter, Tromp en Evertsen den stempel van deftigheid op het geheel drukken. Twee groote schilderijen van A.C.A. Schönstedt, den zeeslag bij Dover en een episode uit den vierdaagschen zeeslag voorstellende, ontnemen mede aan de kolossale wanden de ongezellige naaktheid. Een portret van wijlen koning Willem III en van Koningin Wilhelmina ontbreken hier niet, terwijl het ons bekende statuet van De Ruijter, aan het hoofd geplaatst, de geheele zaal overziet. Een onwillekeurige glimlach gleed over Betsy's gelaat, want onder de ernstige blikken van al die voorname personen schoot haar een komische scène te binnen, die haar laatst werd verhaald en die sinds jaren zich elken Vrijdag herhaalt. In gedachte ziet zij de adelborsten rond de tafels gezeten, terwijl een hunner onder diepe stilte het gebed op luide maar eentonige wijze voorleest, waarop na het amen de oppassers gebukt onder dampende schotels vol zeehaas - thuis noemen wij het stokvisch - zich langs de tafels verdeelen. Nog een oogenblik is het stil bij de keuze, die een ieder zich maakt; daarna ontstaat een gedruisch, dat aangroeit tot een helsch kabaal, veroorzaakt door vorken en messen, die met weergalooze snelheid de visch tot een fijne massa verdeelen, om ze daarna met aardappelen, rijst en andere gerechten te vermengen, en weldra zijn de borden gevuld met eerbied afdwingende porties, die met snelheid verdwijnen en duidelijk doen zien dat een adelborstenmaag ook Oud-Hollandschen, stevigen kost kan verdragen. Ons van de eetzaal naar de amusementzaal begevende, dreunt op eenmaal de vloer onder ons, en glanzend van nieuwheid stappen met vervaarlijk stampende stappen de nieuwgekleede jonkers krijgshaftig langs onze verbaasde oogen, en terwijl een onderofficier, onder talrijke uitroepen van jonker dit en jonker dat, de vaart van zijn nog ongedisciplineerden troep tracht te breidelen, kost het ons moeite onzen zoon en broeder direct te herkennen; maar nog moesten wij geduld hebben, want nog was het oogenblik niet gekomen, dat wij met hem mogen pronken langs heerenwegen, want eerst moesten de nieuwelingen, hier baren genaamd, bekend worden gemaakt met de geheimen van het militair saluut. In dien tusschentijd een kijkje nemend in de amusementzaal, ons reeds bekend onder den naam van ‘'t zaaltje’, kregen wij onwillekeurig een gevoel van huiselijkheid over ons; want wat is 't zaaltje niet voor den adelborst? Zijn wijkplaats na de studie, zijn biljartzaal, zijn societeit, zijn huiskamer, zijn alles, zijn Eden. In een kastje aan den muur - en er zijn er evenveel als er adelborsten zijn - zijn al zijn schatten geborgen: sigaren, tabak, boeken, portretten, kortom geheel zijn hebben en houden, waarmede hij in zijn vrije uren dikwijls terugdenkt aan zijn thuis en zijn troost zoekt in oogenblikken van ontmoediging. In 't ‘zaaltje’ weet hij ieder jaar op vaste tijden zijn huiselijke feestjes te geven, en daaronder is zeer zeker de Sint Nicolaas avondfuif een der gezelligste, wanneer zij onder elkander geheel vrij hunne voordrachten houden met een enthousiasme, een grooter publiek waardig. Ook de repetities van de tooneelvereeniging ‘Thalia’ hebben er plaats, terwijl jaarlijks de gymnastiekvereeniging ‘Achilles’ en de schermvereeniging ‘Olympia’ door een assaut het bal inwijden, dat de adelborsten de families aanbieden ter beantwoording der gastvrijheid bij hen genoten. En reeds ziet Betsy zich zachtkens wiegelend voortzweven op de zoete tonen der alom bekende Polaksche dansmuziek, toen een piano in een hoekje verscholen haar aandacht trok, en het opengeslagen muziekboek ontlokten aan de vlugge vingertjes der jonge bezoekster de muziek van het adelborstenlied.Ga naar voetnoot1) Na een blik in de vestibule, waar enkele modellen van schepen en schilderijen te zien zijn, kregen wij door een toevallige vraag naar de beteekenis der vele nummertjes langs den wand een verhaal over het exerceeren en de militaire wandeling, die door de adelborsten wordt beschouwd als een op militaire wijze ingerichten vrijen middag, waaraan de vrijheid ontbreekt. Ook een verhaal over de vergunning om football en lawntennis te spelen, alsmede over het wandelen op den dijk in den vrijen tijd, deed ons zien, dat in alles regelmaat en discipline heerscht, terwijl gelukkig de komst van Frits den verderen stroom der reeds opborrelende talrijke huishoudelijke reglementen stuitte, die de oude militair ons anders zonder genade zou hebben laten slikken, en na vervolgens onzen geleider wel hartelijk bedankt te hebben, verdween sergeant Pilt op dezelfde wijze als hij
adelborsten-idylle op zondag.
Door den Adelborst 2e kl. R.G.A. Schreiner. gekomen was, met zooals Frits ons later verklaarde een militair saluut, waarbij hij ons statig den rug toekeerde, maar dat hoorde er zoo bij, dat was militaire beleefdheid en heette rechtsomkeert op de plaats. | |
[pagina 279]
| |
V. De Mast van Van Speijk en Hr. Ms. ‘Urania’.Op 't plekje voor 't gebouw, ons tot verblijf gegeven,
Rees eens een mast omhoog,
En richtte fier, als door herinnering aangedreven,
Zijn top naar 's hemels boog.
(Jaarboekje 1889.)
Sommige menschen lachen eens flauwtjes als men beweert dat de mast op 't voorplein van 't Instituut afkomstig is van de kannonneerboot van Van Speijk, en alhoewel er nu reeds vele jaren aan geschraapt is, er zoo nu en dan eens een nieuw stukje is ingezet en daarna maar weder braaf geharpuisd is met wat daarbij behoort, zoo is het hart toch onveranderd en trotseert hij alle stormen. Wellicht is het beter met een enkel woord te vermelden, hoe 't Instituut aan dien mast is gekomen, dan is alle twijfel aan de echtheid opgeheven. De Schelde was in de laatste dagen van 1830 vol drijfijs, zoodat kolonel Koopman, commandant der flottielje, de kanonneerbooten een veiliger ankerplaats deed aanwijzen. Den 5en Februari moesten, daar het ijs verdwenen was, de vaartuigen weder op stroom komen liggen en boot No. 2 zou haar post bij Austruweel weer innemen. Een sterke W.N.W. wind dreef de boot, daar 't anker niet pakte, verder en wel naar den wal; daar zij geen zeil bij had viel het sturen moeilijk, en toen de zeilen bijgezet waren, mislukte de wending en dreef de boot onder Fort Sint Laurent onder den wal. Het gemeenste Antwerpsche gepeupel overweldigde haar en haalde de dierbare driekleur neder, doch Van Speijk kon zulk een schande niet dulden en een donderende slag vernietigde hem, maar ook allen, die Hollands fierheid wilden schenden. Na de ontploffing lag de boot nog overeind met den mast omhoog. Als strandvondst werd de mast voor 600 francs het eigendom der Oranjegezinde Antwerpenaars. Deze zonden hem aan den kolonel Koopman met een schriftelijke aanbieding. Misleiding vreezende, benoemde deze een commissie, bestaande uit de Luitenants ter zee W.F. Baars, J. Blok en J.F.W. von Römer, om de echtheid te constateeren. De ijzeren banden en bouten, de witgeschilderde top, de geharpuiste ronding, de beschadiging door geweerkogels, dit alles gevoegd bij de waarneming, dadelijk na het ongeval, deden niet aan de echtheid twijfelen. De commissie maakte hiervan proces-verbaal op, plaatste in twee uithakkingen, ééne aan de hieling, de andere aan den kop, een zegel, waarvan het cachet werd gevoegd bij het proces-verbaal, en zond den mast naar den Directeur-Generaal van Marine J.C. Wolterbeek. De mast werd geplaatst in den tuin achter het Ministerie van Marine te 's Hage. (Slot volgt.) |