wij daar voor de eerste maal van een wetenschappelijke opleiding spreken.
In 1747 werd de eerste zeevaartkundige school te Amsterdam opgericht en onder leiding gesteld van den bekenden Cornelis Douwes. Een paar jaar later (1749) stelde de admiraal C. Schrijver vast, dat in navolging van Frankrijk en Engeland de zeeofficieren voortaan examen zouden afleggen.
De zeevaartkundige scholen te Amsterdam en Rotterdam waren echter niet de eenige inrichtingen voor een wetenschappelijke opleiding, daar onder andere in de jaren 1751-1773 veel gesproken werd over Sjeerd Geers, die als scheepsonderwijzer aan boord werkzaam was. Of nu deze opleiding een vervolg was op eerstgenoemde, òf dat beide opleidingen geheel buiten elkander stonden, is mij onbekend; zeker echter is het, dat men zeeofficier kon worden aan boord der schepen.
Deze toestand bleef tot 1828 onveranderd bestaan. Tot dat jaar kwamen niet alleen adelborsten voor de Marine van de kweekschool te Amsterdam, maar ook van de sedert 1814 te Delft opgerichte Genie- en Artillerieschool; bovendien bleef de vorming aan boord mogelijk.
De sedert 1805 opgerichte instellingen te Fijenoord en later te Enkhuizen
amusementzaal genaamd ‘'t zaaltje’.
Door den Adelborst 1e kl. W.E. Wolterbeek Muller.
zouden hoogstwaarschijnlijk tot een vast principe van opvoeding geleid hebben, ware ons volksbestaan niet tenietgegaan, zoodat eerst in 1828 te Medemblik het
Koninklijk Instituut voor de Marine werd opgericht door Minister Elout.
Deze opleiding duurde 8 jaar, en wel 4 jaar op 't Instituut voor de wetenschappelijke vorming en daarna gelijken tijd aan boord voor de practijk.
Dat dit stelsel van opvoeding de goedkeuring niet wegdroeg, laat zich gemakkelijk begrijpen, doch in plaats van op bezadigde wijze te verbeteren en een overgangstoestand te scheppen, brak men plotseling met de bestaande toestanden en werd het Koninklijk Instituut in 1850 opgeheven en de adelborsten verder opgeleid aan de Academie voor Zee- en Landmacht te Breda.
Onder de zeeofficieren vooral wekte deze maatregel groote afkeuring, zoodat men verschillende pogingen aanwendde om tot eene wijziging te geraken. Dit gelukte in 1854 aan den admiraal Enslie, die wist te bewerken, dat bij Kon. besluit van 26 Juli 1854 eene opvoeding van adelborsten aan boord werd vastgesteld, en dat met de Academie te Breda voortaan gezamenlijk het benoodigd aantal jongelingen voor de Marine zouden worden opgeleid onder den titel van adelborst 3e klasse.
Deze opleiding aan boord had ten doel theorie en practijk te vereenigen. Willemsoord werd als meest geschikte plaats aangewezen, het aantal adelborsten werd op 25 bepaald en de ouderdom van 13-15 jaar gesteld.
Op Zr. Ms. wachtschip ‘de Rhijn’ werd een gedeelte van 't tusschendeks, gelegen tusschen de officiersverblijven en het volkslogies, door schotten afgezet en diende tot gewoon verblijf. Tegen beide boorden waren kastjes en lessenaars aangebracht, terwijl tafels met opslaande kleppen à double usage, als wasch- en eettafel dienst deden. De adelborsten sliepen in kooien, ook wel hangmatten genaamd.
Ook in den kuil bevond zich een afgescheiden gedeelte, waar men zich in den vrijen tijd kon ophouden en waar tevens eenig geschut was geplaatst om mede te exerceeren.
De adelborsten maakten deel uit van de equipage en stonden onder het bevel van den commandant van 't schip, terwijl de oudste officier-instructeur het toezicht op de studie had. De adelborsten waren gekleed zooals nog het geval is; alleen het baadje was voorzien van een blauwen kraag met geel kemelsgaren anker; bij aankomst ontvingen zij direct den ponjaard.
‘Helaas, waarom is dit thans niet meer?’ hoor ik reeds den pasgeslaagde, den baar, zuchten, ‘en moeten wij, de braven uitgezonderd, een heel jaar loopen met een gevoel alsof ons iets ontbreekt, zoo akelig kaal, als een vogel zonder staart?’
Den 15en October vingen de lessen aan, die eerst gegeven werden in de groote zaal van 't Directiegebouw, doch reeds den 10en April waren de nieuwe leerzalen op 's Rijks werf in orde en in gebruik genomen.
Den 9en Mei 1855 werd bij Kon. besluit het bestaan der inrichting bestendigd en bepaald, dat de nieuw aan te stellen adelborsten uitsluitend te Willemsoord zouden worden opgeleid.
Een voorloopig reglement bepaalde, dat de adelborsten 3e klasse na een verblijf van twee jaren tot het examen van adelborst 2e klasse zouden worden toegelaten en bij bevordering het Instituut zouden verlaten, om met de instructie-brik ‘Zeehond’ een reis te maken naar de Middellandsche zee en aan boord een cursus volgen over stuurmanskunst en aanverwante vakken. Daar dit wel eenige moeilijkheden inhad, daar op zoo'n scheepje al heel weinig gelegenheid is om stuurmanskunst theoretisch te bestudeeren en het maar beter is die wetenschap practisch meester te zijn, zoo werd besloten, dat gedurende de wintermaanden het instructieschip in Nieuwediep bleef liggen en de adelborsten aan den wal de lessen zouden volgen.
In 't laatst van Mei arriveerde het instructievaartuig ‘Urania’, waarover later meer, voor de practische lessen.
Den 25en October 1855 bezocht Z.K.H. de Prins van Oranje, die met Zr. Ms. fregat ‘Doggersbank’ van een reis terugkwam, de inrichting.
Des zomers gingen de adelborsten ook met een kanonneerboot schietoefeningen op den Hors houden.
De Minister van Marine deed een voordracht om aan de opleiding een cursus te verbinden voor ingenieurs en officieren der mariniers; dit werd toegestaan en tevens bij Kon. besluit van 25 April 1857 de inrichting verheven tot:
Koninklijk Instituut voor de Marine.