daarna aan Lientje duidelijk te maken, dat haar man en zij gedurende bijna vijfentwintig jaren met elkander getrouwd zijn en dat men het feest, dat bij zulk een gelegenheid wordt gegeven, een zilveren bruiloft noemt. Maar Lientje blijft bij hetgeen ze heeft gezegd, geen andere dan een gouden bruiloft kan haar voldoen.
‘Och, laat haar maar met rust,’ zegt mijnheer bij een hernieuwde poging van de dames om de kleine tot een helderder inzicht te brengen, ‘wat doet het er toe hoe zij het noemt, en als je haar altijd zoo tegenspreekt, zal ze nooit een gevestigde meening krijgen.’
‘Hé ja, pa! we krijgen een gouden bruiloft, niet waar?’ juicht het kind. ‘Die is duurder ook!’
‘Nu, kind, het grapje zal me nu ook genoeg kosten,’ zegt mijnheer.
‘Ik hoor het al,’ zegt mevrouw, ‘het zal er weer mild naar toe gaan! Ieder dubbeltje een keer of zes gekeerd, eer het wordt uitgegeven!’
‘Daar heb je Henri eindelijk!’ zegt Anna terzelfder tijd.
‘Phu! wat is het hier warm!’ zegt de binnentredende bij wijze van groet, terwijl hij de deur wijd achter zich open laat.
‘Warm?’ vraagt mevrouw verwonderd, ‘geen kwartier geleden ging me nog een rilling over het lijf van de kou.’
‘Ja vrouw! maar jij zoudt nog bibberen, al zat je in een gloeienden oven, geloof ik,’ zegt mijnheer, die den geheelen tijd met zijn breeden rug voor de kachel heeft gezeten. ‘Neen, Anna, doe die deur nu niet dicht, laat er maar eens wat frissche lucht in komen, dan gaat de tabaksrook er ook wat uit.’
‘Alles goed en wel, papa,’ zegt Jeanne, ‘maar wij zitten hier geducht op den tocht. Als het een beetje wil heeft ma morgen haar rheumatiek weer.’
‘En jij je verkoudheid in het hoofd,’ lacht Anna, die haar eigen aardigheid maar niet kan vergeten.
‘Het is hier pleizierig tehuiskomen,’ pruttelt Henri, ‘inplaats dat men behoorlijk een kopje thee krijgt, zit men dadelijk in een groot geharrewar.’
‘Je eigen schuld. maat! we zaten hier zoo vredig als het maar kan,’ zegt Anna met ironie, ‘maar daar kom jij nu met je klacht over de warmte en verder met je luchtverversching en gedaan is het met onze rust!’
‘Ik zou je met plezier in die rust gelaten hebben,’ luidt het antwoord, ‘maar ik moest immers gauw terugkomen, omdat we over ons feest zouden beraadslagen?’
‘Noem je dat gauw?’ vraagt Jeanne scherp. ‘Je moest wel al een half uur tehuis geweest zijn. Ik begrijp niet hoe pa het zoo kalm kan opnemen!’
Mijnheer Protest, die de terugkomst van zijn zoon reeds lang met ongeduld heeft verbeid, vergenoegt zich thans om, met een minachtenden blik naar Jeanne, even de schouders op te halen. De jongen heeft groot gelijk, dat hij niet eerder is gekomen,’ zegt hij, ‘hij is nog ternauwernood in de kamer of jullie hebt allen wat op hem aan te merken.’
‘O, daar geef ik niets om,’ zegt Henri onverschillig, ‘ik tel die vrouwen toch niet!’
‘Geldt dat compliment het heele vrouwelijk geslacht?’ vraagt Anna ondeugend.
Henri kleurt, maar geeft haar geen antwoord.
‘Komen we nog ter zake?’ vraagt hij ongeduldig, ‘want ik moet straks nog even uit. Kind, wat wou je,’ zoo wendt hij zich daarop tot Lientje, ‘op mijn knie zitten en er dan twintigmaal op en af klimmen? Wel bedankt, hoor!’
‘Je wordt daarvoor te groot ook, Lien,’ zegt mevrouw.
‘Ja, het is al een heel mensch,’ zegt haar zoon spottend. ‘Nu, kom dan maar, kleintje, voor dezen éénen keer dan nog.’
Ternauwernood is Lientje op zijn knie geklommen, of zij slaat haar armpje om Henri's hals. ‘Zeg Han,’ fluistert ze sterk hoorbaar, ‘pa en ik willen zoo graag een gouden bruiloft hebben en nu wil ma maar een zilveren geven, wil jij ons nu helpen, dat we een gouden krijgen? Want ik vind goud veel mooier.’
‘Zeker!’ antwoordt Henri met een effen gezicht, ‘ik zal er hard mijn best voor doen. En als je nu zoet gaat zitten en ook blijft zitten, zal ik zorgen, dat je om je gouden bruiloft nog een rand van juweelen krijgt.’
‘Kom, Henri!’ zegt papa, ‘versterk dat kind nu niet in haar dwaze denkbeelden, ze is daarmede waarlijk al lastig genoeg!’
‘Het is er maar naar wat men lastig gelieft te noemen,’ bromt Henri. ‘Dat kind wordt hier geheel verkeerd behandeld.’
‘Geheel verkeerd behandeld!’ zegt mijnheer Protest verstoord, ‘dat kind wordt in geen enkel opzicht anders behandeld, dan jij het bent. Wou je ons lesjes geven?.... Verbeeld je!’
‘Och, papa, Henri meent het zoo kwaad niet,’ komt mevrouw bemiddelend tusschenbeide. ‘Maar wat ik zeggen wou,’ vervolgt ze, ‘wij zijn klaar. We hebben het theegoed maar zoolang op de kleine tafel gezet. Anna wilde het aan Betje geven om het af te wasschen, maar als zoo'n meid pas haar werk af heeft, kom ik liever niet dadelijk weer met....’
‘Nu ja, goed! klinkt het ongeduldig van mijnheers lippen, terwijl Anna terzelfder tijd half binnensmonds iets ten beste geeft van: ‘op die manier een meid hebben, enkel voor den schijn.’
‘Je bent dus klaar, zeg je! Dan asjeblieft eindelijk ter zake,’ besluit mijnheer Protest, die nog rood is van opgewondenheid.
‘Zooals we allen weten, zal het den vijfentwintigsten Februari vierentwintig jaren geleden zijn,’ begint hij op haastigen toon.
‘Net andersom,’ zegt Henri voor zich heen.
Op Anna's gelaat vertoonen zich eenige trillingen.
‘Het zal,’ herhaalt mijnheer Protest na een oogenblik en hij kijkt grimmig en uitdagend naar zijn zoon, ‘den vijfentwintigsten Februari vierentwintig jaren geleden zijn.... Wie zal mij in mijn eigen huis beletten om me uit te drukken, zooals ik wil?’ barst hij uit.
‘Het is mij wel,’ bromt Henri nijdig, ‘maar dan hebben we met deze beraadslagingen eigenlijk nog een jaar den tijd.’
Anna doet een geluid hooren, dat het midden houdt tusschen een lach en een snik. Op mijnheers voorhoofd spannen de aderen zich tot koorden. Mevrouw tracht iets te zeggen.
‘O! wou jij je zoontje weer te hulp komen?’ stoot haar man uit met een stem schor van toorn. Er volgt een oogenblik van onheilspellende stilte en.... ‘Loopt voor mijn part met je bruiloft rondom naar de....’
Het laatste woord wordt niet met zekerheid verstaan, want mijnheer Protest, die eensklaps zijn stoel heeft verlaten, is de kamer uitgestormd....
‘Och! dat doet papa enkel om er zonder kosten af te komen,’ zegt Jeanne even later, werkelijk of geveinsd onverschillig. ‘Maar ik geef om heel die bruiloft niets!’ vervolgt ze. ‘Papa en mama hadden wat mij betreft niet behoeven te trouwen.’
‘Dank je wel!’ spot Henri, terwijl hij veinst haar bedoeling niet te begrijpen, ‘ik heb liever dat onze ouders behoorlijk getrouwd zijn!’
‘Al waren we aan het beraadslagen gegaan, zou er waarschijnlijk toch niets van terechtgekomen zijn,’ zoo troost zich Anna, van wier gelaat de lach thans geheel is verdwenen. ‘Maar we zullen een bespottelijk figuur maken, want al de kennissen rekenen op een partij.’
‘Wat geef ik om de kennissen!’ snauwt Jeanne.
‘En met zoo'n man ben ik van mijn achttiende jaar af getrouwd geweest!’ snikt mevrouw, ‘en als papa het niet had belet, zou mama het me nog veel eerder hebben laten doen!’