sommigen hebben ook de akte van godsdienstonderwijzer in de Ned. Herv. Kerk.
222 personen werden het laatste jaar verzorgd; 44 meer dan het vorige. De vrouwenafdeeling werd belangrijk uitgebreid.
Dat de verpleging van deze kranken geen gemakkelijke zaak is, maar een aangrijpende arbeid, welke veel vraagt van de krachten dergenen die zich hieraan wijden, begrijpt ieder.
Afwisseling van werk is voor de broeders en zusters hoog noodig; de uitzending in buitenverpleging of hunne tijdelijke plaatsing in andere inrichtingen komt hieraan tegemoet.
Zonder onderscheid van gezindte, worden de lijders in de verschillende gestichten opgenomen: zij moeten echter allen deelnemen aan de huiselijke godsdienstoefening, die dagelijks, en de diensten, welke Zondags en door de week gehouden worden, en zich daarbij eerbiedig gedragen.
Tot lichamelijk en zedelijk welzijn der patiënten is noodig, dat zij regelmatig werkzaam zijn, liefst in de open lucht.
Daarom wordt getracht aan ieder arbeid te verschaffen en daarbij nauwkeurig gelet op aanleg, kunde en vroeger vak. De onlangs aangebrachte verbeteringen in de mannenafdeeling werden door het personeel der Inrichtingen aangebracht.
Veel wordt gedaan om het leven der epileptischen zoo draaglijk mogelijk te maken. Naar den jaarlijkschen rijtoer en den feestelijk versierden Kerstboom zien oud en jong verlangend uit. Door voordrachten, samenspraken en zanguitvoering, uitgaande van de broeders, worden verplegers en verpleegden menigen avond nuttig en aangenaam beziggehouden. De patiënten te Haarlem en te Heemstede hebben ook hun eigen zangavond; onder goede leiding studeeren zij tal van liederen in. De gymnastische toeren op ‘Meer en Bosch’ - waarbij een Broeder het toezicht houdt - brengen vroolijkheid en levenslust in menig verslagen hart. Een naaikrans, opgericht onder de vrouwelijke; een Christ. Jongelingsvereeniging, opgericht onder de mannelijke verpleegden, wekt bij velen 't bewustzijn, dat, ieder op zijne wijze, iets kan doen voor andere ongelukkigen.
In de Gestichten worden ook kinderen ter verpleging opgenomen.
Het Diaconessenhuis te Arnhem (opgericht in 1885) valt door zijne eenigszins hooge ligging, vlak bij 't station, zeer in het oog; in den trein reeds merkt men het op.
Recht vriendelijk en aantrekkelijk ziet het gebouw er uit, van buiten en van binnen. De verschillende kamers en zalen beantwoorden aan het doel, waarvoor ze bestemd zijn... De huiskamer is met recht ‘huiselijk’; de ziekenkamers zijn net en doelmatig ingericht; de kerkzaal bezit een welluidend orgel; de operatiekamer voldoet, na de laatste verbouwing, aan de eischen, door de wetenschap in onze dagen aan een dergelijk vertrek gesteld...
Een overdekte inrit, onlangs voltooid, is eene groote verbetering; de patiënten, die het Huis worden binnengebracht, zijn daardoor beter beschut tegen ongunstig weder.
Een paar balkons werden bijgebouwd: een voor de zusters en een voor de vrouwen-afdeeling derde klasse; dat deze aanbouw veel genot verschaft aan degenen, die hier een luchtkuur kunnen genieten, is eigenlijk onnoodig op te merken.
Van de 55 zusters, tot deze Stichting behoorende, zijn 48 werkzaam in het Huis; 6 in gemeenteverpleging (te Klarendal; in het Wijkgebouw Roermondsplein; te Rheden; Wilp, enz.), en 1 in de Paulinestichting, het ‘Tehuis voor dames’.
De zich steeds uitbreidende werkkring der Inrichting en het toenemend aantal zusters gaf aanleiding tot de benoeming van een predikant-directeur. Deze zal de directrice: ‘Moeder’ J. von Ness, steunen bij de vorming en leiding der diaconessen en mede toezien op den belangrijken arbeid, die van dit Huis uitgaat.
Binnenkort hoopt men in het aangrenzende ‘Bethanië’ een ‘Tehuis’ te openen voor gebrekkige en mismaakte kinderen. Het doel is niet alleen om ze ‘onder dak’ te brengen, maar ook om ze lichamelijk en geestelijk zóó te verzorgen, dat - sommigen althans - later in hun eigen onderhoud kunnen voorzien.
Daar dit alles geschieden zal in de directeurswoning, staat deze nieuwe tak van werkzaamheid onder diens onmiddellijk toezicht. De eigenaar van het naburig orthopaedisch Instituut, die zelf orthopaedische bandages en instrumenten vervaardigt, verklaarde zich bereid om den arbeid onder die beklagenswaardige kinderen krachtdadig te steunen.
17 Mei 1898 werd het ‘nieuwe’ Luthersche Diaconessenhuis te Amsterdam ingewijd.
Zooals vanzelf spreekt, werd bij die feestelijke gelegenheid herinnerd aan het ontstaan en den voortgang dier Ziekeninrichting.
Wij moeten hiervoor teruggaan tot October 1886, toen de eerste diacones uit Duitschland in onze hoofdstad aankwam.
Door ds. Rahn, predikant bij de Luth. gemeente aldaar, was namelijk een verzoek om hulp gericht tot het Bestuur der Bielefeldsche Stichtingen.
Nog drie zusters volgden, waarvan twee later naar haar vaderland terugkeerden; terwijl de derde, mejuffrouw Lina Krüger, nu als ‘Besturende Zuster’ aan het hoofd van 't Luth. Diaconessenhuis te Amsterdam staat.
Armenzorg en krankenverpleging was de dubbele taak, die op de schouders dezer ‘dienende zusters’ rustte.’ Zij hadden voorloopig haar tehuis in een bovenwoning op het Rembrandtplein.
Een comité werd gevormd.
Daar jonge meisjes wenschten opgeleid te worden tot den diaconessenarbeid, zag men uit naar eene woning, waar proefzusters opgenomen konden worden.
Het geschenk van een huis op de Bloemgracht, door een belangstellend echtpaar aan 't Bestuur afgestaan, bleek de vervulling van een lang gekoesterden wensch, want, na verbouwing, bood het niet enkel ruimte genoeg aan om de verpleegsters te huisvesten, maar er was ook plaats voor een 12-tal kranken.
Juist in deze dagen moest ds. Rahn om gezondheidsredenen zijn ambt nederleggen; zijn heengaan was een groot verlies voor den diaconessenarbeid, waarin hij steeds het levendigst belang bleef stellen.
In 't ‘oude’ Moederhuis werden vele lijdenden verzorgd, meerderen verzochten om hulp; vele zusters werden opgeleid, meerderen - aan wier hulp dringend behoefte was - boden zich aan... Geen plaats! Ook ontbrak een operatiekamer. Uitbreiding, vergrooting was dus niet alleen gewenscht, doch noodzakelijk geworden.
Door een vriendelijke gift werd het Bestuur in staat gesteld met den bouw van een nieuw Diaconessenhuis te beginnen. Een plan werd ontworpen, een terrein gekocht; de fundamenten werden gelegd, de muren verrezen. De eerste steenlegging had den 21sten September 1896 plaats, en in 't voorjaar van 1898 was het schoone gebouw gereed.
Op een der beide gedenksteenen in het voorportaal van het Moederhuis staat gebeiteld:
‘De Heer, onze God, zij ons goedgunstig en bevordere het werk onzer handen bij ons.’
(Slot volgt.)