Schiedam.
Met illustratiën.
(Vervolg en slot van blz. 94.)
Wie in onzen tijd Schiedam bezoekt, wordt reeds bij een vluchtig bezien getroffen door een zekere mate van pooverheid en gebrekkigheid, die schier alles kenmerkt, en die des te meer opvalt bij deze naar het inwonergetal niet onaanzienlijke stad, liggende in het hartje van Zuid-Holland, tusschen de residentie en de tweede stad des Rijks.
Een vergelijking met steden van ongeveer gelijke grootte: Deventer, Zutphen, Zwolle, Delft, Gouda, Middelburg enz. valt zeer beslist ten nadeele van Schiedam uit. Men zou zeggen, dat men hier, afgezonderd van de wereld, een halve eeuw heeft voortgeleefd, niet merkende hoe andere steden voor hare verfraaiing wisten te zorgen, sedert voor twintig jaren de algemeene uitbreiding der steden een aan vang nam. Dat men eene begraafplaats heeft blijven dulden midden in de stad - ook al heeft dit geen hygienisch bezwaar - is een teekenend voorbeeld van de indolentie, die schier in alles merkbaar is.
Ons, een vluchtig kijkje in Schiedam nemend, deert die begraafplaats niet; integendeel, wij ontkennen niet, dat de aanblik des zomers, als de omringende boomen in vollen bladerdos staan, en men van buitenaf het doel van dezen tuin des doods niet opmerkt, iets liefelijks heeft, en de omliggende huizen als om een park gebouwd schijnen.
Doch laten wij ons voorstellen, dat wij de stad vanaf het station der Hollandsche Spoor binnenkomen.
Het station, een nieuwerwetsch eilandstation, behoort tot Schiedam's meest comfortable en toonbare openbare gebouwen en wekt een indruk van aangenaamheid, die een wandeling naar de binnenstad langs
de tuin der officieren-vereeniging te schiedam.
(Naar een photo van den heer J. van Diggelen, aldaar.)
den stationsweg, eigenaardig Singel genaamd, niet bevestigt; immers er heerscht langs dezen weg een waar bouw-anarchisme, dat heeft toegelaten, dat allerlei soort woningen aan elkaar zijn geregen tot een onregelmatige straat, die door eindelooze sloppen, meestal ongeplaveid, worden onderbroken.
Gelukkig dat in den laatsten tijd aan de vrijbuiterij in het bouwen van onze voorvaderen zooveel mogelijk een eind schijnt gemaakt te zullen worden, zoodat over een eeuw deze Singel, die zeer breed is, een prachtige stations-avenue kan worden.
Bij de begraafplaats krijgt men een blik op Schiedam, zooals het voor een paar eeuwen was. Slanke molens, uit een aesthetisch oogpunt buitengewoon fraai, maar voor de omwonenden min aangenaam, rijzen hier op en wijzen aan, waar vroeger de vestinggrachten waren. Zij sluiten aan bij een reeks, die een cordon vormt om de geheele stad, doch uit welk cordon enkele manschappen al zijn gesneuveld, die de concurrentie met de nieuwerwetsche stoommolens niet konden volhouden.
Begeeft men zich in de richting van de Maas, dan bereikt men deze langs Schiedam's oase, de Plantage, een lustoord, zoowel des winters als des zomers. Het is een smal park, tusschen twee straten zich uitstrekkend, welke bebouwd zijn ten deele met zeer flinke en patricische woningen, ten deele echter met wat de niet door verordeningen gebreidelde wil van den grondbezitter er heeft willen neerzetten.
Bij het begin treft het postkantoor het oog, een oude heerenhuizing, waartegenaan de rijksbouwmeester voor eenige jaren, toen hot postkantoor hier gevestigd werd, een onsmakelijke arbeiderswoning als dependence geplakt heeft.
Oneindig sierlijker, zij het ietwat somber, is het gebouw, waarvan men in deze aflevering een afbeelding vindt, eveneens aan de Plantage gelegen, het tegenwoordige gymnasium, het Blauwhuis geheeten, en eertijds een Vrouwen-verbeterhuis (hoe optimistisch waren onze voorouders toch!), daarna, vóór het gymnasium werd, tot allerhand doel ingericht.
Wandelt men de Plantage verder naar de Maaszijde door, dan treft in het midden eene in 1898 ter eere van de Inhuldiging der Koningin daar door de burgerij gestichte fontein, een flink monumentaal stuk, op een rotswerk in een vijvertje geplaatst en die in dit milieu een niet onaangenamen indruk maakt, wij zouden willen zeggen tegen verwachting bijna, omdat het steeds een hard werk is, de rust van een park te verstoren door monumentale fonteinen.
Van de Plantage bereikt men de Hoofdstraat, die naar de Maas leidt. Wie hier niet getroffen wordt, op elk uur van den dag, door het overweldigende van het landschap met zijn breede rivier, zijn heerlijke Hollandsche weiden aan de overzijde, zijn vergezicht op