Dr. L.A.J. Burgersdijk †
door P. van Groningen.
Den 15den van Louwmaand overleed in het vriendelijk Apeldoorn Prof. Dr. L.A.J. Burgersdijk, een zeldzaam man, zoo van gave als van arbeid.
Wie hem kenden bewaren van hem de aangenaamste herinnering, en dat zijn er velen, met wie hij in zijn betrekkelijk lang leven in zijn velerlei bezigheid in aanraking kwam. Want hij was een universeel man, geen specialist, daarbij uitmuntend in het vele wat hij aanvatte: een type van den ouderwetschen, degelijken
dr. l.a.j. burgersdijk. †
en practischen geleerde.
Practisch was hij in het groote vooral, waarvan zijn arbeid, die blijft, getuigt; bespiegelende geleerdheid die niet voortbrengt - ook al was zijn geest voor bespiegeling, gelijk voor alles, bereid - had op hem geen vat.
Burgersdijk heeft ontzettend veel gewerkt. In 1828 geboren volgde hij in Leiden het gymnasium, bezocht daar de Hoogeschool en promoveerde daar in 1852 als doctor in de natuurphilosophie met eene dissertatie ‘de quibusdam crustacaeis indigenis’, een proefschrift over schaaldieren, nadat hij in den aanvang van zijn universitaire loopbaan ook de colleges in de medicijnen gevolgd had en, bedriegt ons geheugen ons niet, zelfs den candidaatstitel bij die faculteit verwierf.
Spoedig na zijn promotie tot leeraar, later hoogleeraar aan de Kon. Militaire Academie benoemd, verhuisde hij, eene beroeping naar Deventer tot hoogleeraar aan het toenmalige Atheneum aldaar volgend, naar die stad, waar hij, na opheffing der illustre school, naderhand als leeraar in de natuurlijke historie aan Gymnasium en H.B.S. tot zijn eervol ontslag, aan het einde van den cursus 1896/'97, woonde, om ten slotte naar Apeldoorn over te huizen, waar de dood hem nu vrij plotseling heeft overvallen te midden van zijn werk.
Veel gearbeid heeft hij - daarvan getuigen zijn werken op zijn speciaal gebied o.a. een boek in drie forsche deelen ‘De Dieren’, zijn ‘Atlas der Natuurlijke Historie’, zijn ‘Ontwikkeling der lagere dieren’. Maar meer nog getuigt daarvan het standaardwerk, dat zijn naam zal doen voortleven, zijn vertaling van Shakespeare's compleete werken. Want dat is een reuzenarbeid. Twintig jaren werkte hij daaraan, staag door, schier elken dag en een goed deel van den nacht, onvermoeid, bijna geen rust behoevend. Dat zijn arbeid zulk een volstrekt onverwacht succes had is stellig een blijde belooning geweest voor dit ijzeren werken.
Toen hij met Shakespeare gereed was begon Burgersdijk aan Aeschylus; en met niet minder gave wist hij van dezen eeuwigen dramaturg het beste over te brengen in gespierd en vloeiend Nederlandsch, de ‘Prometheus’, de ‘Agamemnon’.
Wij kunnen hier op Burgersdijks arbeid van philologischen en natuurphilosophischen aard niet nader ingaan; bijzondere periodieken zullen dien, ieder voor zijn bijzonder deel, wel herinneren. Maar nog op één punt laten wij hier het licht vallen.
Burgersdijk was een goed mensch; daarvan heeft hij zijn gansche leven getuigd. Wij zijn zoo pessimistisch te meenen, dat het getal goede menschen klein is - wellicht is het beter, dat het zoo is; - onder die vrij weinigen behoorde Burgersdijk. En hij was goed, al had hij geen kerkgeloof; hij kende het niet goede niet, omdat het volstrekt viel buiten zijn aesthetischen aanleg. Misschien zelfs dat zijn gebrek aan kijk op der menschen kleine boosheid hem wel eens in het kleine onpractisch deed zijn. Daaraan knoopen zich voor wie ‘den professor’ van nabij kenden, allerlei herinneringen vast.
Het aantal dergenen, die hij in zijn altijd-bereidheid om voort te helpen, van dienst is geweest, is aanzienlijk. Tot in onze Oost-Indische bezittingen zijn er zeer velen, die met diep leedwezen den dood van dezen voortreffelijken mensch, die hun een levensweg opende, zullen vernemen. Door zijn relaties, ook met invloedrijke mannen, al zocht hij die niet, is hij menigeen van zeer grooten dienst geweest.
Uit Burgersdijks huwelijk met vrouwe J.G.S. van Nieuwkuijk ontsproten een aantal kinderen, die allen eervolle betrekkingen in de maatschappij bekleeden. In het uitgebreide, gastvrije gezin, heerschte onder invloed van den familievader iets patriarchaals, ondanks den niet ruim toegemeten tijd, die aan het familieleven door hem kon gege-