Schiedam.
Met illustratiën.
Indien men zou willen beweren, dat Schiedam onder de grootere steden van ons land een buitengewoon aangenamen
de watertoren te schiedam. (Naar een photo van den heer J. v. Diggelen, aldaar.)
klank heeft, dan zoude men daarbij iets mededeelen, wat stellig door de meesten onzer landgenooten, die deze wereldvermaarde stad kennen, niet zal worden toegegeven.
Inderdaad is de roep, waarin Schiedam zich mag verheugen, niet van zoo gunstigen aard. Of dit te wijten is aan die industrie, waardoor deze gemeente haar wereldnaam heeft erlangd, of het te wijten
haven van schiedam (hoofd) van uit de maas. (Naar een photo van den heer J. v. Diggelen, aldaar.)
is aan het weinig bevallige, dat deze zwartgerookte fabrieksstad heeft, of het absoluut gebrek aan wandelingen daar ter stede er de oorzaak van is, dan of, wat men wel eens heeft beweerd, de algemeene geaardheid der inwoners, die een paar eeuwen lang geleefd hebben met een hoofdbedrijf, dat door bijkomstige en directe omstandigheden noodzakelijk demoraliseerend moet werken, wij weten het niet, en willen die vragen te dezer plaatse niet trachten op te lossen, omdat zij op dit oogenblik buiten ons bestek vallen. Bovendien zullen wij wellicht ter gelegenertijd, wanneer wij het jeneverstokersbedrijf eens van naderbij zullen beschouwen, gelegenheid hebben om de laatste vraag nog eens nader onder oogen te zien.
Wat wij op dit oogenblik willen doen is niet anders dan met onze lezers een wandeling maken door Schiedam's straten, hier en daar een oogenblik stilstaand, waar daartoe aanleiding is, opdat de beschrijving dezer stad aansluite aan die, welke van andere steden vroeger in dit tijdschrift verschenen zijn en deze weder een schakel vorme aan de groote keten.
Een korte terugblik op Schiedam's verleden zij ons daartoe vergund.
Gaan wij omstreeks zeven eeuwen in de geschiedenis van ons vaderland terug, tot het jaar 1200 n.l., dan vinden wij in dien tijd op de plaats waar nu de zwarte fabrieksmuren van Schiedam oprijzen, niets nog dan een kasteel, ja misschien zelfs stond het er in den aanvang van genoemde eeuw nog niet. Hoe het zij, in elk geval kort daarna werd deze burcht, ‘het Huis te Riviere’, gebouwd, ongeveer halverwege de tegenwoordige bedding van de Maas en het thans bestaande station der Hollandsche Spoorwegmaatschappij.
Dat dit station in het jaar 1200 zich daar ter plaatse nog niet bevond, behoeven wij nauwelijks hier te boekstaven, wèl echter dat de bedding der Maas evenmin was op de plaats waar zij nu is, integendeel veel meer noordelijk, zoodat ‘het Huis te Riviere’ dan ook stond vlak bij de uitwatering van de Schie in de Maas.
Van het eeuwenoude kasteel, dat naar de stichtersfamilie, het hoogadellijk geslacht van Matenesse (reeds sedert ruim 2 eeuwen geheel uitgestorven), ook wel het ‘Huis te Matenesse’ genoemd werd, is op dit oogenblik nog eene interessante ruïne over, die men niet verzuime bij een eventueel bezoek aan Schiedam te gaan zien en die men vinden kan achter de Hoogere Burgerschool. Inderdaad ziet dit overblijfsel van vroegere grootheid er vooral in den zomer schilderachtig genoeg uit en heeft het niet zeldzaam dichters - zij het ook niet van groote vermaardheid -