Met hetzelfde gezicht zou deze kinderen naar den speeltuin vergezellen, bij een ouden heer het huishouden waarnemen, als de rechterhand eener philanthropische freule of wel als de chaperon van een leerling van het conservatoire optreden.
Nu begeleidde zij een ster op haar triomftocht door Europa, maar het maakte voor haar geen verschil uit, niets kon haar veranderen, niets uit de plooi brengen. Colibri was aan haar gewoon geraakt, zij vond haar gemakkelijk en rustig, zij verwachtte van haar geen ingaan in haar belangen, geen deelnemen in haar leed of vreugd, en zij gaf juffrouw Greivers nooit aanleiding tot aanmerkingen.
Haar ziel was te vervuld van muziek om de hulde, die haar gebracht werd, de eerbewijzingen, die haar overstroomden en die evengoed de vrouw golden als de artiste, veel aandacht te schenken; zij ontving liefdesbekentenissen en huwelijksaanvragen, maar las ze nauwelijks.
Zij had slechts één wensch, één verlangen: Ryno de Mouchy terug te zien en hem te toonen hoe hoog zij zich had opgewerkt.
En vooral na zulk een avond van succes bleef een leegte achter in haar hart; niemand verheugde zich over haar bloemen, over het donderend applaudissement van gehandschoende vingers, of over den eenstemmigen lof van muziekrecensenten, die om haar voor een oogenblik hun onderlinge grieven en bitteren haat vergaten, en verzuimden naast hun lof een schaduwtje bij te zetten door den een of anderen blaam; neen, wat zij verlangde was te weten of één ten minste onder die honderden haar begreep, voelde wat zij voelde, wier ziel de hare aan kon raken.
Zij zag naar de ramen der huizen waarlangs zij reed en naar de lichten der coupélantaarns, zich weerkaatsend in de ruiten, en door de P.C. Hooftstraat rijdend dacht zij aan haar oude woning in die straat van twee-hoog en aan de juffrouw van één-hoog, en aan - Max.
He, ja, Max! Hoe was zijn familienaam ook? Zij herinnerde zich dien niet meer. Iets Duitsch. Het ‘mullerde’ wel, maar wat stond er ook voor: Wies, Wijs, Wirth? Och ja! Wirthmuller. Wat was zij toen nog een kind en hoe hadden zij ernstig over trouwen gesproken in hun jonge wijsheid, als zij beiden naam zouden hebben.
Zij glimlachte. Ja, nu had zij naam en hij - hij met zijn Prix de Rome; zou hij al iets van beteekenis hebben gemaakt? Och, och, wat was haar toestand veranderd! Thuiskomend geslagen te worden als een kleine meid. Wie zou het kunnen gelooven van Mariette Colbri, de groote violiste?
Zij logeerde in het ‘Hotel de l'Europe’, en daar aankomend, ging zij met haar chaperon naar de groote zaal om te soupeeren. Zooals zij daar langs de gasten ging in haar wit satijnen kleed, de oud-rose pluche sortie, met wit bont, half afgegleden van haar schouders; in het donkere haar niets dan een diamanten aigrette, geschenk van de freule, scheen zij niet te vermoeden hoe links en rechts van haar aan de tafeltjes naar haar werd op- en omgezien.
Zij zette zich neer tegenover juffrouw Greivers, trok de sortie hooger op om haar hals en wenkte den kellner voor het souper.
De Ober bracht haar op een zilveren bord een kaartje; zij nam het, maar vóór zij het gelezen had, zeide de man:
‘Mijnheer vraagt of hij u spreken mag?’
Even fronste zij de wenkbrauwen, toen kwam een herinnering in haar oogen en een glimlach op haar lippen.
‘Verzoek mijnheer even te wachten in mijn klein salon, ik kom dadelijk.’
Juffrouw Greivers vroeg niets, noch met haar stem, noch met haar oogen, maar at zwijgend voort.
Vera haastte zich niets, maar toen zij gedaan had, stond zij op en schreed als een jonge koningin, door haar hofdame gevolgd, de zaal door, de trap op naar haar appartementen.
In het kleine salon stond hij te wachten, een slank jongmensch, goed gekleed, zonder een spoor van excentriciteit in snit en kleur, met gewoon kort geknipt haar.
Zij wenschte juffrouw Greivers goeden nacht aan de deur en kwam alleen binnen.
‘Vera,’ riep hij haar tegemoet komend, ‘herinnert ge je mij nog? Je bent zoo'n groote, beroemde vrouw geworden, en ik...’
‘Max Wirthmuller!’ Zij lachte. ‘Wat ligt dat verachter ons, toen wij kinderen waren.’
‘Ik voelde mij toen niet meer als kind. Voor mij was het geen kinderspel, zooals voor jou, ik bedoel voor u.’
Zij wees hem een stoel aan en zette zich op de canapé.
‘Vertel mij nu eens wat van jezelf! Heb je ook reeds je weg gemaakt?’
‘Weet u dan niets? Heeft u mij niet gevolgd? Mijn naam niet gelezen in de couranten?’
Zij bloosde.
‘Och, neem mij niet kwalijk! Ik ben veel in het buitenland geweest, ik heb weinig Hollandsche couranten gelezen, en daarom ben ik zeker zoo slecht op de hoogte.’
‘Mijn naam heb ik ten minste niet veranderd. Ik wist niets van u. Toevallig ging ik van avond naar het concertgebouw. De naam van Mariette Colbri zei mij niets, en ik had u nog niet herkend toen ik u zag in die ongewone kleeding, maar nauwelijks had ik uw eerste streek gehoord, of ik dacht aan vroeger, aan één- en twee-hoog; toen begreep ik ook uw naam Colibri, Colbri. Heb ik u dien niet gegeven?’
‘Maar vertel toch van jezelf! Ik stel zoo'n belang in mijn oude - kennissen.’
‘Ja, meer ben ik je niet gebleven of geworden, en ik, ik heb alleen gewerkt voor dit oogenblik. Ik heb een atelier in Parijs, mijn laatste groep is in den “Salon” bekroond. Ik moet voor de tentoonstelling een fontein maken.’
Er was iets in zijn stem en zijn manieren dat Vera met geheimen angst vervulde, en ook in zijn oogen glansde een verontrustend licht.
En toen zich over haar buigend en haar hand in de zijne nemend, fluisterde hij:
‘Ik zal je komen halen, Vera, in de victoria. Weet je nog? Mag ik?’
Zij maakte verschrikt haar hand los.
‘O Max! Hoe kan je dat vragen nu? Je weet, dat ik het hoogste, waar ik naar streefde, heb bereikt. Met mijn kunst invloed uitoefenen op hen die mij hooren! Ik zou dat opgeven? En waarom?’
‘Je hebt mij niet lief, Vera! Je hebt nooit van mij gehouden. Die korte episode van onze jeugd is spoorloos aan je voorbijgegaan en voor mij werd zij alles. Hoe dikwijls was ik niet moedeloos, hoe dikwijls verveelde mij het werk, hoe dikwijls kwam de verleiding tot mij in alle vormen; als ik kracht vond ze te weerstaan, 't was door de herinnering aan mijn Colibri, aan jou, Vera!’
‘En je hoorde, je zag niets meer van mij?’
‘Wat zou dat? Ik wist dat dit oogenblik zou komen.’
Weer die dreigende, onrustige blik.
‘En denk je dat ik mijn kunst, mijn succes zou opofferen alleen...’
‘Omdat ik je liefheb? Neen, Vera, dat heb ik niet gehoopt, maar ik heb je gezien, ik heb weer nieuwen moed gekregen. 't Is je alles nog zoo nieuw, dit succes, die bloemen, dit geven van jezelf aan een publiek, dat je in sympathie met je voelt, dat reizen, die afwisseling van emotiën en impressiën, maar er zal een oogenblik komen dat dit alles je niet meer voldoet, en dan Colibri, dan...’
‘Dan wil je mij troosten. Max, wat ben je goed. Ik dank je.’
(Wordt vervolgd.)