IV.
Vera kwam opgewonden thuis; daar had zij nu iets bijzonders, iets heel bijzonders doorleefd. Zou dat iets nieuws brengen in haar leven?
De levendige phantasie ging aan het werk. Zij stelde zich den eigenaar van ‘Joujou’ voor, haar eenzame avonden opvroolijkend door zijn verhalen uit verre landen, het verbod om muziek te maken opgeheven, de freule, juffrouw Greivers en De Mouchy in een der gezellige hoekjes van de serre doodstil en zij verzonken in de muziek van haar eigen viool. En dan, als zij gedaan had, zou hij haar hand nemen als daar even en drukken met een beweging vol dankbare bewondering, een gevoel dat haar een trilling door ziel en lichaam zond, een trilling zooals zij vroeger alleen even gevoeld had, maar veel flauwer, toen zij aan Max Wirthmuller's arm gewandeld had.
Zoodra zij in de sombere hal kwam, bij den hoogen lessenaar harer moeder, scheen het of zon en lente binnentraden; zelfs het koude, strakke gelaat van freule Richmonda scheen er een afschijnsel van te ontvangen.
‘Wat is zij mooi en jong, jonger en mooier dan ik ooit geweest ben. O, dat die jeugd en schoonheid niet zoo bedorven worden als de mijne!’ bad zij in stilte.
Er lag zeker iets van die sympathie in Richmonda's anders zoo kille oogen, waarvan de pupil nooit grooter of kleiner scheen te worden, want plotseling overviel Colibri een heftig verlangen haar armen te slaan om haar moeders hals en uit te roepen:
‘Waarom mag ik u niet beminnen, u niet liefkoozen, zooals ik het soms vader kon doen?’
Anders was haar gevoelsleven niet erg ontwikkeld; de atmosfeer van moeder Dirksma was er niet bijzonder geschikt voor, maar hier uitten zich haar instincten gemakkelijker in sterke impulsiën. Zij zag met haar schitterende oogen de freule aan en sloot toen vast haar handen ineen om aan de bekoring weerstand te bieden.
‘Heb je mijn boodschap gedaan?’ vroeg Richmonda, en haar stem, die nu weer gewoon en kleurloos klonk, verbrak de betoovering en bracht haar geheel tot bezinning.
Zij gaf verslag van de opdracht, altijd staande, zooals haar paste tegenover haar ‘meesteres’, kort en zakelijk als haar geleerd was en toen, op heel anderen toon:
‘En verbeeld u freule! wien ik onderweg ontmoette en mij aansprak?’
‘Nu?’
‘Mijnheer de Mouchy.’
‘Wat, mijn neef Ryno? Hoe kwam die er toe?’
Zij kreeg een kleur; voor geen prijs zou zij de aanleiding er toe vertellen, dus moest zij voorzichtig zijn.
‘Zijn hond maakte mij aan het schrikken; hij scheen te jagen.’
‘En de jachttijd is gesloten. Ik wist niet eens dat hij nu op Joujou was. Wat bezielde hem u aan te spreken?’
‘Hij vroeg of ik een logée was op Westringe.’
‘En toen antwoordde je?’
‘Dat ik uw secretaris was.’
‘Verder?’
‘Toen vroeg hij mij òf ik u wilde vragen of u hem ontvangen zou als hij u een bezoek bracht.’
‘Mij een bezoek brengen? Wat durft hij...?’
‘Hij wilde u spreken over het verkoopen van zijn huis, Joujou!’
Richmonda's bleeke trekken kleurden op en het scheen Vera toe dat de kleine, zwarte bal in de hardblauwe oogen iets grooter werd.
Na de ontmoeting met den echtgenoot van haar jeugd, had haar niets zoo aangegrepen, maar de emotie was nu aangenaam; een gevoel van triomf, van trots vervulde haar.
‘Eindelijk, eindelijk! Ze geven toe!’ juichte het in haar.
Maar dadelijk weer werd zij gewoon; en terwijl zij de papieren vóór haar verschikte, antwoordde zij zoo onverschillig mogelijk.
‘Nu, als hij mij spreken wil, ben ik alle dagen thuis. Heeft u dat niet gezegd, juffrouw Dirx?’
‘Neen, dat durfde ik natuurlijk niet.’
‘Dan moet hij belet vragen, ik zal geen stap doen om hem het goedmaken van dit langjarige onrecht te vergemakkelijken.’
En toen heel uit de hoogte:
‘Wil u zich maar aan het tafeltje zetten, juffrouw Dirx? Deze staten zijn weer bijzonder slecht geschreven. Er zijn ook eenige fouten in. Ik wilde dat u zich wat meer tijd gunde om alles netjes af te werken. Zoo gaat het niet. Ik heb naar de stad geschreven om een typre-writer te bestellen en meteen iemand om u die kunst te leeren.’
‘Dat zou heerlijk zijn!’ riep Vera uit.
‘Ja, dat zal u aan de piano herinneren!’
Het moest een aardigheid beteekenen, maar als alle aardigheden van freule Richmonda klonk het veel te mooi en ernstig en Vera kreeg er eer de tranen van in de oogen dan dat zij er om lachen kon.
Zij begon met allen ijver te werken, maar onophoudelijk zong en trilde het in haar ooren.
Freule Richmonda deed ook of zij verdiept was in haar werk maar eigenlijk was zij er volstrekt niet meer in. Zij moest aan het verleden denken. Ryno de Mouchy was iets