In een Amsterdamsche melkinrichting.
(Bij de plaat.)
Als men de Amsterdamsche melkinrichtingen in haar vollen fleur wil zien, dan moet men er in deze dagen heengaan, nu St. Nicolaas over de daken rijdt.
Mag het er op gewone middagen al eens druk zijn, dit loopt toch af binnen enkele uurtjes, en de drukte wordt veroorzaakt door de bijna vaste klanten, want, zooals ieder herberg en café, zoo heeft ook iedere melkinrichting haar stamgasten.
Maar in de dagen vóór St. Nicolaas dan komen er ook nog eens ‘vreemde eenden’ in de bijt.
Al zijn de beide bezoekers, die op onze plaat op den voorgrond staan, in Amsterdam ook niet van zoo vreemd ras, dat ze als andere vreemdelingen worden nagegluurd - de buffetjuffrouw, die rustig met haar werk doorgaat, en de dames, die in haar gesprek verdiept blijven, bewijzen het - toch tot de gewone klanten behooren ons Volendammer visschersmeisje met haren vrijer, den Markener visschersman, niet.
Of ze zich zouden moeten schamen, als ze steeds naast de stadsche jonge menschen moesten concurreeren? Wij zouden het niet willen toegeven en zeker evenmin de meesten onzer lezers, als ze het aardige bekje van ons visschersmeisje onder haar coquet mutsje zien.
Ze hebben eens even in de melkinrichting aangelegd, nu ze, om de drukte van de St.-Nicolaasdagen in de Kalverstraat eens te zien, samen ‘in stad’ waren. Wie weet of de jonge visschersman niet even gelegenheid gehad heeft een klein presentje te koopen; in zijn wijde ‘inexpressibles’ kan hij het veilig wegbergen.