De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 2
(1900)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
HOOFDCURSUS-GEBOUW (VOORFRONT) TE KAMPEN.
Naar eene photographie van den Heer Blad aldaar. | |
Het Hoofdcursusgebouw te Kampen
| |
[pagina 21]
| |
verder de gang door, loopen langs verscheidene deuren tot studiezalen toegang gevende, om een lokaal aan onze linkerhand, de officierswachtkamer genaamd, binnen te treden. In het midden eene groote tafel waarover een groen kleed,
uitspanningszaal van de leerlingen.
er omheen massieve stoelen; hier en daar tegen de wanden noodzakelijke meubelen. Aan de muren beeltenissen van Hunne Majesteiten de Koningen Willem I, II en III, geschenken van de Koningin-Moeder; portretten van vijf verschillende gewezen inspecteurs van het militair onderwijs en verder nog twee prachtige kaarten achter glas - één topographisch geteekend en één en relief -, een gedeelte van Sumatra's westkust ter hoogte van Padang voorstellende; terwijl drie ramen vroolijk licht naar binnen en een prettig kijkje op de Koornmarkt naar buiten geven. Deze kamer door eene andere deur dan die wij binnengekomen zijn, verlatend, komen wij in een marmeren gang, vlak hij de hoofddeur en tegenover het klein, maar doelmatig ingericht bureel van den kapitein compagnies-commandant tevens leeraar. Een hoek om, een donker eindje gang
tuingezicht (oostfront).
door en wij treden de officiersbibliotheek binnen waar, achter glazen deuren, een rijke boekenschat tot studeeren en overpeinzen uitnoodigt. Onwillekeurig komen ons hier de volgende schoone woorden van Jules Janin in de gedachte: ‘O mes livres! Ils sont ma force et ma gloire, ils sont le guide éternel de ma causerie et de mon ambition. Absens, je les pleure et je les salue à mon retour. O mes amis, mes confidens, ma cohorte et mon cortége!’ Vervuld van de gedachte aan het groot voorrecht dat de mensch geniet, die zich geheel aan de wetenschap kan wijden, verlaten wij ‘diese heilige Halle’, keeren op onze schreden terug, gaan nu achtereenvolgens langs de woning van den gehuwden adjudant-onderofficier - de bescheidenheid verbiedt ons binnen te treden -; langs de werkkamer van een der aan den hoofdcursus verbonden onderofficieren, en langs de teekenzaal die wij even binnentreden en daardoor gelegenheid hebben eene groote ruimte te zien, vol teekentafels met rechtopstaande houten hekjes, afgesloten door kale muren, hier en daar versierd (?) met bedrieglijk nagebootst klimop, waartusschen de veelvuldig herhaalde letters E en W en wonderlijk geschilderde, als naar beneden tuimelende wapenschilden het gezicht op die lange slingerdeslangen verbreken. Nog één paar stappen, linksom eene meestal openstaande glazen deur door en een tuintje - neen ‘de tuin’ ligt voor u. De plek gronds moge niet groot zijn, maar welk eene verkwikking biedt het den dikwijls naar lichaam en geest vermoeiden leerling niet! Hier en daar staan banken die tot rusten uitnoodigen; een gymnastiektoestel biedt gelegenheid tot krachtsontwikkeling; eene fontein zendt nu en dan hare fijne verkwikkende stralen omhoog en rondom; een leuke serre naast de cantine is kweekplaats van bloemen en planten voor huis en hof - een kanon, schrikt niet, een heusch kanon, den mond gericht op de voorgalerij der cantine, staat als een stoute schooljongen in een afgelegen hoekje van den tuin. Het is een zoogenaamd 12 c.M. kanon, alleen nog maar dienstdoend bij het onderwijs in de Indische artillerie-bewapening en overigens een onschadelijke Zweedsche lucifer, goed voor sigarendomper en wijnkelder. Als wij den tuin rondgaan, staan wij spoedig voor de glazen veranda der cantine, gaan binnen, wenden onze schreden nog een weinig verder en... He, wat zegt gij nu hiervan? Wat het hart is voor het menschelijk lichaam, dat is de cantine voor den hoofdcursus; het neusje van den zalm, het slagwerk van de militaire pendule! Cantine! O meester Koenen, hoe kondt gij dit woord omschrijven met soldatenbierhuis! Waart gij nu maar bij ons, gij zoudt het voortaan wel uit uw hart laten, zoo schoon eene zaal met dien minnen naam te betitelen! Denkt u zich de cantine weg en ‘tout est triste comme un bataillon sans musique!’ Stijlvolle gaskronen, prachtige eikenhouten meubileering, | |
[pagina 22]
| |
tafels met marmeren bladen, schitterend buffet met japansche vazen, een tweetal kasten met leesboeken in alle moderne talen, pianino's en biljart en over dit alles een eigenaardig mat licht, zooals men het meestal in die deftige op oud-Hollandsche wijze gemeubileerde salons aantreft. Een leestafel met vele tijdschriften en couranten ontbreekt niet - de ‘Witte’ in 't klein! Juist, juist, zoo moet het zijn! Verpoozing na studie in eene omgeving die de oogen aangenaam aandoet en den trek naar het zoo verleidelijk, hoewel in Kampen zoo weinig genotgevend koffiehuisleven, doet verdwijnen! Konden de wanden spreken, zij zouden u verhalen doen van schitterende festijnen op onderscheidene Zaterdagavonden hier gegeven, waarvoor dan in eenen hoek een allerliefst tooneeltje als uit den grond oprees en een uit eigen krachten gevormd orchest er lustig op los streek, blies - en sloeg, en hoe er dan gezongen, voorgedragen en gespeecht werd. Nergens in Nederland wordt de St.-Nicolaasavond eigenaardiger gevierd dan hier, waar men van den goeden Sint vergt, dat hij tegelijk is moralist, humorist, satiricus en alweter, met de eene hand straffend, met de andere beloonend. Hoe angstig hoorde men soms zijnen naam afroepen met de uitnoodiging op het tooneel te verschijnen. ‘Excelsior!’ ‘Immer hooger zij ons streven!’ is de aanvang van hun korpslied, dat steeds bij alle feesten met stijgend enthousiasme gezongen wordt - straks vliegen zij uit naar Oost en West, zien elkander soms nimmer weder, maar herinnering aan deze plek houdt hen saamverbonden! Il y a dans la vie quelque chose de bizarre et cruelle! (Slot volgt.) |
|