Ora pro nobis.
Schets van Ellen Forest.
Het is stil in Westminster Abbey. Zooeven nog ruischte de gewijde muziek door de hooge gewelven, in breede golvingen, van hoek tot hoek. - ‘Ora pro nobis’, klonk het deemoedig smeekend, en als een laatste zucht steeg de bede der menigte in een zacht wegstervend ‘amen’. - Toen was het even stil geweest, heel stil, als wachtten die vromen, staande met gebogen hoofd, het antwoord van den Heer der Heeren.
Het orgel ruischte nog even na, toen volgde totale stilte en dan plotseling geschuifel, gestommel, voetstappen, en allen verspreidden zich in het groote gebouw. Velen gingen heen, enkelen bleven achter, meest vreemden als ik, om te bewonderen de beelden, de ramen, den stijl en de graven.
Bloedrood vielen de laatste stralen der ondergaande zon door het hooge boogvenster boven het altaar. De kerk is nu bijna verlaten. De stilte is plechtig. - Een oude man, met lang grijs haar, den hoed in de hand, de breede baard lang, golvend vallend op de borst. - Een jonge man naast hem, een schoone gestalte, een edel gelaat.
Alles is stil, stiller nog dan daareven. Zij hebben gewacht op die stilte, gewacht tot allen weg waren. Nu staan zij op, de oude man is blind, de jonge houdt hem vast bij de mouw van zijn mantel, even vóór hem loopend. Hij schijnt iets te zoeken. - Hij heeft het gevonden. Zijn hand vat die des vaders.
‘Hier is het, vader!’ De oude knielt neer op den kouden, grijzen steen. Het is geen aanzienlijk gedenkteeken; niets dan een kleine, vierkante steen in een der voetpaden, grijs, koud.
Rooder zijn de stralen der avondzon, zij kleuren het gelaat van den ouden man. Dat gelaat heeft, al zijn de oogen gesloten, een innigen glans van geluk. - Twee groote tranen vallen langs de gerimpelde wangen op den kleinen, grijzen steen. De magere vingers glijden over het koude graniet, en de stem zegt bevend, langzaam, heel langzaam voelend de woorden met de toppen der vingers: ‘E.W. Gladstone’.
Een laatste straal der zon op zijn gelaat. De zon gaat verder, twee tranen volgen de anderen, een hand beurt hem op. ‘Vader, laat ons gaan.’
Nu is alles stil bij den kleinen steen, waaronder rust de ‘groote man’.