De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 1
(1899)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMethode-fröbel.Van de hand van mevrouw J. Wierts van Coehoorn-Stout is een aardig boekje verschenen over het doel en de middelen der methode van FröbelGa naar voetnoot1), zijnde dit de eenigszins aangevulde voordracht, die deze dame verleden jaar op de Tentoonstelling van Vrouwenarbeid te 's Gravenhage hield op een der congressen. Mevrouw Van Coehoorn-Stout heeft recht over dit onderwerp te spreken; immers gelijk zij zelve in een inleidend woord zegt, ruim twintig jaren heeft zij aan het hoofd gestaan van verschillende Fröbelscholen en ook thans nog is zij als zoodanig werkzaam aan de Fröbelafdeeling der Wilhelmina-Catharina-school te Amsterdam. Een groote liefde koestert deze dame vooral voor dezen tak van onderwijs, | |
[pagina 384]
| |
omdat zij innig overtuigd is van het oneindig groote nut dat een goede Fröbelschool voor de jeugd opleveren kan. Gelijk het volgens de spreuk der oude Romeinen pectus disertum facit placht te geschieden, zoo is het ook hier gebeurd; te ontkennen valt het niet, dat de schrijfster (de spreekster van verleden jaar) succes heeft, nu zij gevolgd heeft de begeerte, die in haar was, waar zij n.l. zegt: ‘ik voelde mij gedrongen te spreken om mijne hoorders (nu lezers) met het Fröbelonderwijs nader bekend te maken, opdat meer en meer de overtuiging veld moge winnen van de groote waarde eener harmonische opvoeding van het kind gedurende de eerste zeven levensjaren, een opvoeding waarvan de zegenrijke vruchten gedurende het geheele leven door den mensch genoten worden.’ In een drietal stellingen wordt door de schrijfster het onderwerp gesplitst.
herfstavond. Naar eene photographie van E. Steinike, te Bremen.
1o. Het kind heeft behoefte aan harmonische ontwikkeling; 2o. Fröbel's methode geeft die ontwikkeling; 3o. de Fröbelschool vormt den schakel tusschen het huisgezin en de school. Breedvoerig licht de schrijfster deze drie stellingen toe. Wij kunnen natuurlijk hier het meer technische deel van het boekje niet bespreken, maar raden daartoe ieder de lectuur aan; slechts willen wij hier herinneren hoe aan het slot van het boekske het verschil geschetst wordt tusschen twee kinderen, waarvan het eene een Fröbelschool heeft gevolgd, het andere niet. Daartoe nemen wij hier de woorden op, waarmede het zoo warm gestelde betoog eindigt en die luiden: ‘En nu ten slotte twee voorbeelden van zesjarige kinderen. Hier het kind dat als driejarige leerling op school is gekomen. Een vlug verstand paart zich aan handigheid, veel opmerkingsgave heeft het ontwikkeld, het vergelijkt en toetst en onderzoekt en brengt verband tusschen de dingen die het heeft leeren kennen en het nieuwe dat het ziet. En in de samenleving bewijst het te kunnen geven en nemen, het kan zich schikken in zijn omgeving, maakt een deel uit van het geheel en meent niet meer dat alles bestaat ter wille van hem zelf. Dat kind is ontwikkeld volgens de eischen van zijn leeftijd en uit den aard dezer ontwikkeling spruit voort dat het nu gereed is voor het ontvangen van moeilijker onderwijs. En stel u dan voor den zesjarige, die nog niet eens weet hoe hij in die bank moet komen, die soms schuw is voor alles, omdat hij thuis niets mocht onderzoeken, òf doortrokken is van de gedachte reeds alles te kennen omdat hij zich tehuis steeds hoorde prijzen. Wat een teleurstelling zal dit laatste kind ondervinden, wanneer het komt bij het andere, dat een goede Fröbelschool doorloopen heeft. Een professor zeide eens tot Louise Hardenberg, mijn hooggeachte leidsvrouw: “Van uw werk in de kinderwereld geniet ik wanneer die kinderen tot studenten zijn opgegroeid”, en geloof mij, een zorgvuldige opvoeding in het eerste zevental levensjaren is van blijvenden invloed op het geheele leven en daarom kom ik tot mijn conclusie: “Elk kind dat zich verstaanbaar kan maken moet de Fröbelschool bezoeken.”’ |
|