Het Bois de Boulogne bij Parijs.
Met illustratiën.
(Vervolg en slot van blz. 357.)
De revolutie ging als een cycloon heen over alles wat het Woud van Rouvray geweest was. Overal werden de gebouwen, die aan het Koningschap herinnerden, neergehaald, de boomen omgehakt en de Abdij van Longchamp verwoest.
Vooral echter was het de invasie van 1814 en 1815, die voorgoed een einde scheen te zullen maken aan
de groote waterval.
het bestaan van het Bosch.
Napoleon I, die er door moest om naar Saint Cloud te gaan, had het gezuiverd van vagebonden en struikroovers, die er weer een schuilplaats hadden gezocht, en had er wachters aangesteld; maar toen de verbonden mogendheden, wier laatste kanonschoten geklonken hadden van de brug van Neuilly, den bliksemenden heldentocht van Napoleon hadden doen eindigen, en zich uit het Bosch, waar zij gelegerd waren geweest, hadden teruggetrokken, bleef er niets over van de geliefkoosde wandelplaats der Parijzenaars dan een zanderige vlakte, waarop hier en daar wat struikgewas spaarzaam groeide en waartusschen de afgehouwen boomstammen overal uitstaken.
Gelukkig dat men onmiddellijk daarna maatregelen nam om opnieuw een reusachtig aantal boomen te planten.
Karel X kon er weder jagen, niet gelijk Lodewijk XIII op wolven, maar op hazen en patrijzen.
Het Bois de Boulogne, sedert de revolutie nationaal eigendom, kwam in 1830 weer in handen der kroon en werd in 1848 weer staatseigendom; in 1852, juist 600 jaren na de stichting der Abdij van Longchamp, ging het in eigendom over aan de stad Parijs, op voorwaarde, dat de stad de afgestane terreinen aan hun bestemming zou doen blijven beantwoorden, dat zij er binnen vier jaren voor een millioen verfraaiingen zou aanbrengen en dat zij in de gewone kosten van onderhoud zou blijven voorzien, die heden ten dage f 320.000 bedragen, maar op ongeveer f 25.000 na gedekt worden door huren en pachten.
Op deze wijze kreeg ten slotte het Bosch zijn tegenwoordige grenzen, verliezende Madrid, St. James, Sablonville, het Prinsenpark, thans ingenomen door dorpen, de villa Montmorency enz. enz., thans in het vestinggebied van Parijs ingelijfd.
In de jaren 1853-1858 werd niet, zooals oorspronkelijk bepaald was, één millioen maar acht millioen gulden aan het Bosch ten koste gelegd.
Het geniale idée van de stichters van het nieuwe park - dezelfde, die Parijs onder het tweede Keizerrijk hebben herbouwd - is vooral hierop gericht geweest, om in deze streek, die voorheen droog en dor was, overvloedig water te brengen, waardoor leven, frischheid en vreugde ontstaan kon.
Als men de Butte Mortemart afdaalt, die gekroond wordt door den grooten ceder, en men gaat tusschen den Bovenvijver, aan wier oevers de zwanen nestelen, en het renperk van Auteuil door, dan komt men aan de watervallen, die zich in den grooten vijver uitstorten en van welke de belangrijkste een geneeskrachtig, zwavelhoudend water geeft, dat aan de wateren van Passy herinnert.
Aan den tegenovergestelden kant vindt men een dier café-restaurants, die men in grooten getale in het Bosch aantreft, en die wedijveren in bevalligheid van bouw en inrichting.
Aan het einde van den Vijver begint de rivier van Longchamp, waarin de beken van Armenonville en van Neuilly uitstroomen; de eerste naar het oosten stroomend om daar ter besproeiing te dienen, de andere naar het noorden vloeiend, een verbinding vormend met den vijver van Madrid. Deze beide beekjes besproeien het geheele noordoostelijke deel van het Bosch.
De rivier van Longchamp richt zich naar het westen, is ten deele overkluisd en stroomt overigens onder een gansche reeks rustieke bruggen door in de Pré Catelan, een bewonderenswaard apart liggend park, met eeuwenoude eiken en heerlijke grasvelden. In den tegenwoordigen tijd staat de toegang aan ieder die dit wenscht hier open en mogen fietsrijders, rijtuigen enz. hier binnenkomen.
De Pré Catelan ontleent zijn naam aan het Catalaansche kruis, dat de plaats aanwijst waar de Provençaalsche trou-