Het Bois de Boulogne bij Parijs.
Met illustratiën.
Parijs is, daarover zijn alle volkeren het eens, de schoonste stad der wereld, en het Bois de Boulogne is eene wandelplaats
het ‘bois de boulogne’.
Parijs waardig, en gelijk men nergens elders aantreft!
Noch het uitgestrekte Hyde-Park te Londen, noch het Buen Retiro te Madrid, noch het heerlijke Prater te Weenen, noch zelfs de tuinen van Buitenzorg kunnen zich meten met het Bois de Boulogne.
Het Bosch, gelijk men het met een huiselijke afkorting noemt, is meer en beter dan een wandeling; het is een plaats der rust, een uitspanning, waar Parijs de zenuwen weer komt ontspannen, zijn koorts kalmeert en zich verfrischt en verjongt. Het is een Eden, waar natuur en kunst zich huwen, waar de meest verfijnde elegance, de brutaalste weelde, verzacht wordt en liefelijk schijnt door een landelijke en lachende omlijsting.
Niet, gelijk bij het oude Thebe, heeft dat terrein honderd poorten, maar het heeft een vijftiental zeer ruime toegangen.
‘porte dauphine’, de hoofdingang van het bosch.
Indien men de grootte van het Bosch op 1000 H.A. schat, dan gelooven wij niet, dat er wordt overdreven.
En welk een verscheidenheid van vergezichten in die groote uitgestrektheid, welke heerlijke zitjes, welke verrukkelijke kijkjes!
Wanneer men bij de ‘Rond des Cascades’ den rug keert naar het glinsterende vlak in het ‘Lac Supérieur’, en gij een oogenblik toeft op den heuvel, die boven den vijver ligt, dan hebt gij voor uwe oogen een onvergelijkelijk vergezicht.
Twee dichtbegroeide eilanden met frissche grasvelden, hier en daar door een bloemkorf getooid, en met aardige optrekjes onder het dichte loover - met elkaar verbonden door een rustiek bruggetje, waarvan lianen neerhangen - rijzen daar uit het water op. En ter weerszijden ziet ge op het glinsterende water lichte vaartuigjes als zwanen voortschieten. Eeuwenoude eiken, hoog opgaande populieren, zware olmen, pijnboomen, kastanjes, wisselen elkaar in kleurrijke harmonie af, en geven u den indruk van een oneindig verschiet, terwijl aan uwe voeten watervallen schuimend van de rotsen neerploffen. Het is een ware verheugenis voor de oogen, waarvan men bijna niet kan aflaten.
Hier komen de Parijzenaars dag in, dag uit genieten van het heerlijke tafereel, en zij blijven trouw aan hun ‘den vijver om’, al is het in den laatsten tijd misschien ook nog drukker in de Allée van Longchamp, ook wel Allée des Accasiàs genaamd, en waar ‘tout Paris’ elkaar ontmoet.
Als te Longchamp de groote wedrennen gehouden worden, dan wemelt het hier van wandelaars; op Goeden Vrijdag worden hier de nieuwste toiletten vertoond; daar wordt de mode gemaakt, die weldra heerschende zal zijn in Parijs, in de provincie en over de geheele wereld. De laan van Longchamp is de belangwekkendste; met deze is om zoo te zeggen het Bois begonnen, langs deze zijn de Parijzenaars het eerst gegaan, toenmaals ter pelgrimstocht.
In dien tijd bedekte het groote woud van Rouvray met zijn eeuwenoude eikeboomen de gansche bocht der Seine, en strekte zich uit tot achter Mont-Martre en Saint-Ouen.
Daar hadden de eerste Merovingische koningen hun residentie, midden in het woud, te Chichy-la-Garenne, een landelijk paleis, van waar zij hun jachtpartijen ondernamen op buffels en bisons, waar drie conciliën werden gehouden.
Dagobert deed hier de basiliek van St. Dénis bouwen; de H. Lodewijk stichtte er voor zijne zuster Isabella de Abdy