't Was een warme namiddag. Eva Langhorst had hare moeder in het donkere, koele slaapvertrek geleid, 'tgeen zij elken middag na het eten deed, om de zwakke vrouw daar een paar uren rustig te doen doorbrengen, en was vervolgens zeer langzaam, met een boek onder den arm, naar den berg gewandeld. Zij, die gewoonlijk geen grooter genoegen kende, dan na volbrachten arbeid in de schoone natuur rond te dwalen, genietende van de duizenden afwisselingen die Flora haar bood, daarbij niets onopgemerkt latende, zat daar nu ter neer, zonder hare naaste omgeving eenige aandacht te schenken. Zelfs de zwaluwen en bont gekleurde vlinders, die haar nu en dan rakelings voorbijzweefden, werden door haar onopgemerkt gelaten, en hare groote oogen bleven strak op een brief gericht, welke zij even te voren uit het boek had genomen, dat nu naast haar op de bank neerlag. Voordat het couvert door haar werd verbroken, draaide de brief, machinaal bewogen, eenige malen tusschen hare vingers rond, als scheen Eva volstrekt niet nieuwsgierig, te weten wat de inhoud behelsde. Na een gesprek, den vorigen dag met juffrouw Ursula gevoerd, had zij dezen brief van Gerard wel verwacht en verraste haar de inhoud dan ook niet het minst, toen zij dien eenige oogenblikken later had gelezen.
Hij, die eenmaal een strijd heeft doorstreden, waarbij zich alle zielskracht inspant in het worstelen tot een wordend besluit, kent ook die zoete en weemoedige herinneringen, welke opeens baan breken en dáár zijn, zonder eenig uiterlijk verband of eenige aanleiding, doch met een kracht waaraan geen weerstand valt te bieden.
Ook zulke herinneringen ondervond Eva op dit oogenblik. Duizenden voorvallen, van haar vroegste kindsheid tot op dezen dag, rezen voor haar geest op, doch allen, zelfs de liefste herinneringen, werden met geweld verdrongen, om plaats te maken voor de ééne overweldigende gedachte, den sukkelenden toestand harer dierbare moeder, welke een gevolg van financieele zorgen was. Sedert den dood van haar vader, dien zij zich nauwelijks meer herinneren kon, was hare lieve moeder diep gebukt gegaan onder de zware verplichting die haar echtgenoot haar bij zijn overlijden had opgelegd. 't Is waar, wettelijk was zij niet verplicht geweest, de groote schuld die haar man had nagelaten aan de rechthebbenden te voldoen, doch uit een moreel oogpunt beschouwd, oordeelde de ongelukkige vrouw het zich ten plicht, ten koste van de grootste opofferingen, te trachten, langzamerhand deze voor haar zoo groote sommen af te betalen. En nu... deze brief, dien Eva reeds weder in het couvert had gesloten, gaf haar het middel aan de hand, haar moeder voor altijd van dien drukkenden last te bevrijden en daardoor misschien hare laatste levensjaren gelukkig te doen worden.
Maar zie, als Eva den brief wegbergt in het door haar opgenomen boek, valt haar blik op twee gedroogde camelia's, tusschen dat boek verscholen, en ook op 'tzelfde oogenblik ziet zij in hare gedachten de hand, welke haar op deze zelfde plaats die bloemen geschonken had.
Maar juffrouw Ursula dan! Had deze niet gisteren tot haar gesproken: ‘Eva! ik hoop toch niet dat ge voor Frederik eenige genegenheid hebt opgevat. Kind, ban die gedachten voor altijd uit uw hoofd. Frederik! 't is om te lachen. Neen! die denkt er niet aan, zich een levensgezellin te kiezen, al is hij ook reeds honderden malen verliefd geweest.’
Maar was zij in staat om Gerard gelukkig te maken, om voor hem te zijn, wat haar plicht als gade haar opleggen zou? Had zij nog niet onlangs gelezen, dat de meeste huwelijken alleen daardoor ongelukkig worden, omdat de oogen en lippen der vrouw den glimlach verleeren, welke de mismoedige rimpels, door den levensstrijd op 's mans voorhoofd gegroefd, weet weg te wisschen? Zou zij werkelijk de kostbare gave bezitten, behaaglijk welgevallen om zich te verspreiden in haar huiselijken kring, en met Gerard het korte leven schoon en lief te doen worden, hem dezelfde liefde toe te dragen als die, waarmede hij haar aanbad? Want dat deed hij; ja, zij was er van overtuigd hoe dierbaar zij hem was.
‘Wie kan mij raden? Wie zal mij troosten? Moeder! Ja! mijn lieve moeder! wier bijzijn, in den vollen zin des woords, mijn leven is. Zij, die van haar armen mijn wieg en van haar boezem mijn peluw maakte, die mij 's avonds met haar liederen in slaap zong en mij 's morgens met hare omhelzingen weer wakker kuste, aan haar om raad gevraagd!’ En toen Eva tot dit besluit was gekomen, nam zij ook terstond den terugtocht aan, met die ééne gedachte bezield, om zoo 't haar maar eenigszins mogelijk was, hare dierbare moeder van dien schuldenlast te bevrijden.
Mevrouw Langhorst maakte bij zichzelve de opmerking, dat haar dochter ditmaal langer uitbleef dan gewoonlijk. Zij had de thee reeds lang gezet, den kleinen goudgelen zanger zijn dagelijksch klontje suiker toegediend en bereids weder in haar ziekestoel vóór het geopend venster plaats genomen. Lichamelijke zwakte, maar ook energie en vaste wilskracht waren op dat gelaat te lezen, 'twelk, in zooveel oudere trekken, sprekend op dat harer dochter geleek. Juist was het eerste kopje thee ingeschonken en het onafscheidelijk breiwerk weer door haar opgevat, toen Eva de kamer binnentrad en als altijd haar moeder een zoen gaf.
‘Wat deert u, Eva, ge zijt geheel van streek,’ sprak mevrouw Langhorst, den haar toegestoken brief aannemende.
‘Gerard heeft om mijn hand gevraagd,’ antwoordde Eva kort, met vaste stem, hoed en mantel afleggende, waarbij zij echter haar blik onafgewend op haar moeder gericht hield.
‘Gerard?... Om uw hand?’.... De zwakke vrouw zonk in haar kussens terug, richtte zich met moeite weder op, zocht een gemakkelijker houding aan te nemen en overstelpte daarna haar dochter met allerlei vragen.
Eva trad naar hare moeder toe, omarmde haar en beproefde tevergeefs hare tranen te bedwingen Maar terwijl zij op deze wijze aan haar overspannen gemoed lucht gaf, bevreemdde het haar dat haar moeder tot nu toe haar eigen meening verzwegen had. Zij trok derhalve haar hoofd terug, droogde ongemerkt de lange wimpers en sprak, terwijl ze enkele weerbarstige haren aan de slapen gladstreek:
‘Nu moedertje, wat zegt ge er van, verheugt 't u niet?’
‘Mij? Ja zéér! Eindelijk vrij dan van die zorgen,’ riep ze zuchtend uit, ‘maar....’ doch zij sprak niet verder.
‘Maar?’ herhaalde Eva, terwijl haar engelenziel een glimlach op het schoone gelaat weerkaatste.
‘Ja! Maar kind, hebt ge Gerard lief?’
‘Ik weet het niet!’ snikte het jonge meisje, wie het steeds benauwder om het hart werd.
‘Ge weet het niet, Eva?’
De aangesprokene schudde het hoofd, zonder de oogen op te slaan.
‘Is het niet het ware, wanneer men het niet recht weet, moeder?’ bracht zij nu aarzelend uit.
‘Ge moet met uw hart te rade gaan, kind. Klopt u het hart, wanneer ge u denkt dat hij tegenover u staat en u in zijne armen sluit? Maakt dat u gelukkig?’
‘Ik weet het niet, mama, ik geloof echter dat het mij gelukkig zou kunnen maken, dat hij, die zooveel verlangt, die zulke groote eischen doet en doen kan, juist mij.....’
‘Och mijn kind! Niets in de geheele wereld vordert zooveel ondervinding, verstandige overweging, niets zulke voorname eigenschappen als het huwelijk, en toch betreden vele menschen dezen heiligen tempel met zulke lichtzinnige schreden, alsof zij een koffiehuis binnengaan. Ik wil u eene vraag doen, lieve Eva. Wanneer deze brief tot onderschrift den naam Frederik droeg, zou uw hart dan anders kloppen dan nu?’
Eva's gelaat helderde geheel op en hare oogen schitterden.
Was er eenig antwoord noodig?
‘Zie Eva, wanneer ge bij Gerards aanzoek zóó gestemd