Ofschoon de Prins bij zijn benoeming tot stadhouder eerst achttien jaar was, een jongeling dus, werd er toch terstond werk gemaakt van zijn huwelijk.
Evenals bij de vorige Prinsen was het voornamelijk een politieke verbintenis, - en alweer werd er aan een Engelsche Prinses gedacht, vooral door de vrienden zijner overleden moeder. Maar de Hertog van Brunswijk-Wolfenbuttel, met wien zijn moeder de voogdij had gedeeld, was er voor om zich, door alliantie, den steun van het Pruisische Vorstenhuis te verzekeren. Ook de Staten waren deze meening toegedaan, en zoo werd in 1767 het huwelijk gesloten tusschen Prins Willem V van Oranje en Prinses Frederica Sophia Wilhelmina van Pruisen, en werd het Vorstenhuis van Oranje vermaagschapt aan het Koninklijke Huis van Pruisen.
In tegenstelling met de ontvangst, welke men aan de gemalin van Willem IV had bereid, was het onthaal, dat de echtgenoote van Willem V te beurt viel, buitengewoon schitterend. Zij werd op de handen gedragen en ‘Willemijn’, zooals men haar weldra alom in den lande noemde, was een in alle opzichten bevoorrechte Prinses. Haar eerste huwelijksjaren waren zeldzaam gelukkig. Ze was jong, bijzonder begaafd en zeer mooi; daarbij werd ze aangebeden door haar volk, en mocht ze de voldoening smaken haar echtgenoot tot vader van één Prinses en van twee Prinsen te maken.
Na Willem I was Willem V de eerste Prins, die zich in zulk een voorrecht mocht verheugen de overige Prinsen hadden slechts één zoon gehad, en Prins Willem III in 't geheel geen.
't Scheen dus wel of 't Oranjehuis op hechter grondslagen dan ooit te voren gevestigd was. Maar het vrijheidsvuur, waarvan de lont in Frankrijk aangestoken was, breidde zich meer en meer uit; als een nietig vonkje overgewaaid, smeulde het, daar het ook in ons land stoffen genoeg vond om het te voeden, tot het eindelijk als een alles vernietigende en verterende vlam naar alle kanten uitsloeg.
De eerste wolk, welke den zonnigen huwelijkshemel van het jonge paar bedreigde, was het uitbreken van den oorlog met Engeland, waarvoor men den Stadhouder aansprakelijk hield, ofschoon de krijg geheel buiten zijn schuld was ontstaan.
Zelfs nadat de vrede was gesloten, rustte de anti-stadhouderlijke partij niet en weldra werd de Prins, en zelfs de Prinses, openlijk beleedigd door allerlei vlugschriften, welke overal rondgestrooid werden.
Toen was 't, dat de Prinses van Oranje de hulp van den Koning van Pruisen inriep; bij het verschijnen van het eerste schotschrift, waarin haar naam op een minder vleiende manier genoemd werd, trad de Koning met de meeste energie op en deed hij alles om den opkomenden storm te bedwingen.
Een tweede onaangenaamheid ontstond doordat de Hertog van Brunswijk, die nog steeds in Den Haag woonde, zich op een onbevoegde wijze trachtte te mengen in een mogelijke voogdij over de erfprinsen, ingeval hun vader, Willem V, tijdens hun minderjarigheid mocht overlijden.
De Prinses zag hierin een achteruitzetting van haar zelve en een miskenning van haar rechten als moeder. Ook wist zij dat de Hertog in stilte moeite deed om oneenigheid te veroorzaken tusschen haar en haar echtgenoot, en 't was geen wonder, dat zij deze inmenging niet alleen hoogst onaangenaam vond, doch zelfs gevaarlijk voor haar rust en haar geluk als gade en moeder. Ze droeg haar belangen dus nogmaals aan het hoofd van haar geslacht, den Koning van Pruisen (Frederik I), op en deze wist te bewerken, dat de Hertog het land verliet en zich niet verder met het gezin van den Prins of met de aangelegenheden des lands bemoeide.
Toch was, na zijn vertrek, de vrede niet hersteld. Langzamerhand toch vormde zich in de omgeving van het stadhouderlijke Hof een partij, die zich vóór de Prinses verklaarde, in tegenstelling met de reeds bestaande beweging, die zich ten gunste van den Prins en tegen de Prinses geopenbaard had. Mogelijk hadden deze twee stroomingen, welke zich nu in tegenovergestelde richtingen bewogen, zich kunnen vereenigen, als de karakters der betrokken echtgenooten niet zoo verschillend waren geweest. Willem V had, ook nadat de voogdijschap van den Hertog van Brunswijk Wolfenbuttel had opgehouden, altijd nog naar dezen opgezien en beschouwde zich steeds meer als een dienaar van den Staat dan als het hoofd ervan.
Prinses Wilhelmina daarentegen had het heerschzuchtige en autoritaire der Pruisische Vorsten in zich. Waar de Prins lijdelijk toegaf en alles duldde om des lieven vredes wille, liet zij zich niets welgevallen wat haar ook maar in 't minst als een verongelijking van haar persoon voorkwam. Aan deze zelfschatting, die somtijds gevaar liep van in zelfoverschatting te ontaarden, paarde zij een zeldzame vastberadenheid en een onverzettelijken wil. In 't kort, zij bezat een flink, mannelijk karakter, terwijl de Prins eerder iets vrouwelijk-zachts en onbeslists had.
Toch wendde zij die verschillende eigenschappen nimmer aan ten eigen bate en weigerde zij meermalen beslist de voordeelige aanbiedingen, welke de tegenstanders van den Prins haar durfden doen. Haar gezag uitbreiden ten koste van dat van haar gemaal was iets, waartoe zij niet te bewegen was. Niettegenstaande alle verdenkingen, welke men omtrent Prinses Willemijntje gekoesterd heeft, rijst zij uit de nevelen van 't verleden voor het nageslacht op als een grootsche figuur, als een vrouw, die kon handelen in tijd van gevaar en die niet wist van terugtreden of schipperen, daar waar zij het voor haar plicht hield om vooruit te gaan en te blijven volharden in wat ze ondernomen had.
Intusschen bepaalden de oneenigheden zich niet bloot tot de omgeving van den Prins en zijn gemalin; met rassche schreden had de geest van verzet, op Frankrijk's bodem ontstaan, zich naar ons land overgeplant en eerlang ontwikkelde zich de machtige partij der Patriotten, waartegenover de zooveel zwakkere der Prinsgezinden zich nauw staande wist te houden.
Het was in 1787, dat het voor 't eerst tot een geduchte uitbarsting kwam. De reis der Prinses en haar aanhouding bij Goejanverwellensluis behooren tot de meest bekende en helaas ook tot de treurigste gebeurtenissen van die dagen, welke echter nog door zooveel noodlottiger feiten zouden gevolgd worden.
Nogmaals trad de Pruisische Koning voor de rechten der Prinses op; nu was het Frederik Wilhelm II, de eigen broeder der Prinses, die zijn broeder was opgevolgd.
De Koning begon met voldoening te eischen voor de smadelijke bejegening, welke zijn zuster had ondervonden, en toen de Staten aarzelden die te geven, zond hij zijn troepen in ons land.
Inmiddels ijlde de Prins van Nijmegen, waar hij met zijn gezin verblijf hield, naar de Residentie, waar men hem niet onvriendelijk ontving; zoodra de Staten vernamen, dat het ernst was bij den Koning van Pruisen, veranderden zij hun vijandelijke houding, en 't was op uitdrukkelijk verzoek der Staten, dat de Prinses, eenige dagen na de aankomst van den Prins, haar intocht deed in Den Haag. De ontvangst, welke men er haar bereidde, was zelfs hoogst vleiend en was waarschijnlijk wel 't gevolg van de kalme en waardige manier, waarop de Vorstin de haar aangedane beleediging had opgenomen. Wat zij eischte was recht, doch elke gedachte aan kleingeestige wraak bleef haar vreemd; 't was zelfs hoofdzakelijk op aanraden van haar vrienden, dat zij er toe overgegaan was om de hulp van haar broeder in te roepen.
Ofschoon Amsterdam bleef volharden in zijn anti-Prinselijke gezindheid, was oppervlakkig beschouwd, alles weer ten beste