Bijgeloof.
Het bijgeloof, dat nooit geheel schijnt uit te roeien te zijn en dat voornamelijk bij onbeschaafde menschen en bij hen, wier opvoeding verwaarloosd is, evenals bij geestelijk zwakken steeds een onderkomen vindt, waar het goed bewaard en verder overgeleverd wordt, stelt zich niet tevreden met de vijf boeken van Mozes, die de Bijbel bevat.
Het heeft het aanzijn gegeven aan nog een ander boek, dat echter niet het zesde maar het zevende genoemd wordt, omdat zeven een cijfer is door bijgeloovige menschen bijzonder hoog geschat.
In dit zevende boek van Mozes worden allerlei geheime kunsten geleerd, die den bezitter bovennatuurlijke kracht verleenen. Dat echter de bezitters van dat zevende boek niet altijd in schitterende omstandigheden leven, hoewel dit uit den aard der zaak wel zou moeten geschieden, wordt door hen, die bij deze duivelskunstenaars heil zoeken, over het hoofd gezien.
Een zekere vrouw, Veronica Röder uit Neurenberg, die reeds 27 maal met den rechter in conflict was gekomen, leefde in de overtuiging, dat dit zevende boek haar van zeer veel nut kon zijn. Daar zij echter niet zulk een boek bezat noch iemand kende met wie dit wel het geval was, verzon zij dat eene zekere vrouw Bartel de bezitster was van dit boek. Ook op die wijze geloofde zij, dat zij zich nog wel eenige voordeelen kon verschaffen. En daarin bedroog zij zich niet. Zoodra zij de arbeidersvrouw Ursula M. leerde kennen, bemerkte zij alras van welke onschatbare waarde het boek was.
Vrouw Ursula stortte voor hare nieuwe vriendin haar hart uit en vertelde, dat haar man veel meer dan noodig besteedde aan het lesschen van zijn dorst en dat, als zij hem daarover onderhield, mishandelingen haar deel waren, terwijl zij ten slotte de genegenheid van haren man geheel daardoor had verspeeld.
Vrouw Röder troostte haar en zeide dat zij haar best zou doen haar te helpen; zij kende een waarzegster, die in het bezit was van het zevende boek van Mozes en allerlei tooverij verstond om van ongelukkige gelukkige menschen te maken. Deze heks kon helpen, maar men moest er niemand over spreken en ook was het niet goed direct zich met haar in verbinding te stellen: zij echter zou de tusschenpersoon zijn.
De arme arbeidersvrouw ging op het voorstel in en werd door vrouw Röder voorloopig behoorlijk geplukt, want de waarzegster kon natuurlijk niet voor niets werken.
Er werden door vrouw Roder bedevaarten ondernomen, naar Trier, zooals zij zeide, - de dorstigheid van den man veranderde echter volstrekt niet.
De armzalige spaarpenningen van de vrouw gingen successievelijk naar de waarzegster en ze klaagde, dat ze het niet langer kon volhouden; maar vrouw Röder troostte haar met te zeggen, dat het nu spoedig gedaan zou zijn. Vooraf moest zij echter, om er 50,000 mede te winnen, eerst twee loten koopen in een kerkloterij en daarbij zes pakjes met zout bij tusschenpoozen in het Ludwigskanaal gooien; nog was het noodig, dat vrouw Ursula drie bloementuiltjes op kindergraven plaatste.
Dat kwam haar wel wat zonderling voor, maar vrouw Röder antwoordde haar: ‘Vragen moogt ge niet; de f 50,000 zal gewonnen worden en dan zult gij mij dankbaar zijn.’
Vrouw Ursula won natuurlijk niets, maar zij liet zich spoedig kalmeeren - er was zeker iets niet precies door haar opgevolgd.
De dorstige man van vrouw Ursula had zich voor de rechtbank te verantwoorden wegens mishandeling. Vrouw Röder maakte de beangste, lichtgeloovige vrouw nu wijs, dat hare ‘vriendin’ ook daartegen wel raad wist. Haar man moest een kous omgekeerd aantrekken, zijn blikken in de rechtzaal naar het venster richten en in zichzelf zeggen: Ik treed voor het gerecht; daar zitten drie zwarte mannen, de een heeft geen tong, de tweede geen long, de derde is stom, zoo waarlijk helpe mij God Almachtig!’
De man was zijn vrouw waard; hij deed zooals hem voorgeschreven was. Het gevolg was al even schitterend als bij de beide andere hekserijen; hij kreeg acht dagen gevangenisstraf.
Nu werd het vrouw Ursula toch al te gek. Nadat zij al haar spaarduitjes, 300 gulden, aan vrouw Röder had geofferd, begreep zij, dat ze in handen van een oplichtster gevallen was en dat het dozijn brieven van de geheimzinnige ‘vriendin’ door vrouw Röder zelf moesten geschreven zijn. Zij mengde het gerecht in de zaak en weldra moest vrouw Röder nu wegens bedrog terechtstaan.
Zes jaren gevangenisstraf was het vonnis tegen haar geveld. Of het echter zal baten om andere heksen af te schrikken of anderen voor bijgeloovigheid te behoeden, mag betwijfeld worden.