tunnel van dicht loof, tusschen bergweiden, over klaterende beekjes, waar men dikwijls de herten ziet drinken en telkens voor zijn voeten een haas of konijn ziet opspringen. Na een klein half uur
straat met vergezicht op ‘die burg’.
is men aan de 14
de statie gekomen en meteen op den bergtop. Het bosch houdt hier op; men ziet uitgestrekte weiden en akkers en in 't midden daarvan een groot gebouw, met uitgestrekt erf vol bijgebouwen, omsloten door een hoogen muur en bekroond door een aardig torentje, waarin bijna altijd een klokje klept.
Dit is het bekende klooster Marienwald, de eenige nederzetting der Trappister monniken - behalve in den Elzas - in Duitschland. Vroeger stond hier een Cistercienzer klooster, dat een veel bezochte bedevaartskapel bezat en zeer vele lotgevallen beleefde door de wisselvallige oorlogskansen; in 1795 werd het opgeheven. De gebouwen stonden er verlaten en eenzaam als een kale bouwval, die van vroegere glorie getuigde; zelfs de eens zoo prachtige kerk was vervallen en dakloos.
Toen kocht de Trappistenorde de gebouwen, herstelde ze en bouwde er nieuwe bij; ook werden de landerijen ontgonnen, en zoo staat daar nu het vriendelijke, witte huis met zijn stallen, werkplaatsen voor smeden, bakkers, slotenmakers, bierbrouwers, zijn voorraadschuren en landbouwkundige inrichtingen, moestuinen, een vijver, boomgaarden, het kerkhof, alles omsloten door een grooten muur.
Hier leiden de monniken een leven geheel aan arbeid en gebed gewijd, zonder dat ooit de stilte door een woord verbroken wordt.
Een der grootste aantrekkelijkheden van het klooster is echter het vreemdenkwartier, vlak bij de kerk, een goed ingericht logement, waar omstreeks 40 gasten - alleen mannen - kunnen worden geherbergd tegen een kleine vergoeding, die aan de beleefdheid der gasten wordt overgelaten.
In de benedenkamers van het hotel kan de wandelaar rusten en - hier mogen ook vrouwen komen - een kleine verfrissching gebruiken, die de goede broeder Zosimus hun gaarne toereikt zonder er betaling voor te vragen. Men drinkt
klooster ‘marienwald’.
hier heerlijk Trappistenbier en kan er bruin brood met smakelijke boter en kaas bij eten. 't Wordt u hartelijk genoeg aangeboden; gastvrijheid behoort tot de regels der orde en broeder Zosimus kwijt zich met hart en ziel van dezen plicht. Voor hem is het geboden zwijgen tegenover de gasten opgeheven en hij vertelt u gaarne allerlei bijzonderheden over het klooster en zijn bewoners.
Heeft men zich versterkt, dan bezoekt men gewoonlijk de kerk en ziet door de traliën van het voorste gedeelte in het ruime middenschip, waar de monniken hun getijden zingen. Vlak tegenover het klooster begint het Kermeterwoud, een der uitgestrektste van Duitschland, dat zich op het hooge plateau mijlen en mijlen ver uitstrekt; van daar uit kan men in twee uren het vriendelijke Gmünd bereiken, dat een station heeft van den lokaalspoorweg, die door het Schleidnerdal weer voert naar den grooten hoofdweg tusschen Keulen en Trier bij het station Cull. De wandeling van Marienwald naar Gmünd, door hooge dennen en beukenbosschen, is zeker een der fraaiste die men doen kan; ook leidt hij naar de Försterei, waar men dikke melk kan drinken.
Behalve deze groote tochten kan men allerlei kleinere in de buurt maken, naar Witscheidt, een lief gelegen boerderij, ook met melkgelegenheid, naar Rappertsan Bremsthol, naar het Blokhuis, naar Urft, waar men bezig is een groote ‘Thalsperre’ te maken, die Aken en Duren van electrisch licht zal moeten voorzien. Op de chaussée naar Marienwald staat een bank onder de schaduw van eenige boomen, die het opschrift draagt van ‘Henriettebank.’ De Heimbachers weten van deze bank te vertellen, die in verband staat met een belangrijke gebeurtenis welke in hun eentonig bestaan aangename stoornis bracht; 't was toen de koningin van België uit Spa met een vierspan, dat zij zelf mende, naar Heimbach kwam rijden. Zij bleef op deze plek staan en verklaarde dat hier 't mooiste uitzicht te genieten viel op het dorp, zoo artistiek gegroepeerd om zijn slotberg en omkronkeld door de