Daar vindt men den bekenden vuurtoren, den hoogen Brandaris; nette woningen voor den inspecteur en den commissaris van het loodswezen, benevens woningen voor de kust- en lichtwachters, een welvoorzien en uitstekend onderhouden betonningsmagazijn met eene vrij goede brandspuit, - tot nog toe de eenige op het eiland! Brandemmers en brandhaken bevinden zich in de gemeentepakhuizen; voor een gedeelte worden ze geborgen in den vuurtoren.
Het post- en telegraafkantoor is in een net gebouw van zeer gemengden bouwstijl; het heeft een vrij uitzicht op de haven en gedeeltelijk ook op zee. De hulpkantoren en de schippers van de reddingsbooten (3) zijn telefonisch met het hoofdkantoor verbonden en dit is op gelijke wijze in verbinding gebracht met den vuurtoren, zoodat op elk oogenblik, zoowel bij nacht als bij dag, onmiddellijk kennis gegeven kan worden van een ongeluk aan de kusten of in de buitengronden, aan allen die daarbij belang hebben. Het zal dan ook thans bij de strenge contrôle niet meer gebeuren, dat eene stranding lang onopgemerkt blijft, want op plichtverzuim staat voor de kustwachters eene strenge straf. Toch is de mogelijkheid niet buitengesloten, dat van den vuurtoren eene scheepsramp niet gezien wordt, wijl de lucht boven de zee en de banken wel eens heiig kan zijn, als zij boven 't land helder is, en ook wijl hooge duinen in eene enkele richting het uitzicht belemmeren. De Noord- en Zuidhollandsche Reddingsmaatschappij heeft drie stations aan het Noordzeestrand, nl. te West-Terschelling, te Midsland en te Oosterend. Behalve eene flinke reddingsboot met toebehooren heeft men op de beide uiterste stations thans ook toestellen tot het werpen van vuurpijlen.
Tal van zeevarenden en reizigers uit het oostelijk gedeelte van het eiland moeten, wanneer ze naar den vasten wal willen oversteken, reeds zeer vroeg in den nacht hunne woonplaats verlaten om de boot te krijgen, welke in den zomer 's morgens om vijf uur en in de wintermaanden des ochtends om zeven uur de haven verlaat naar Vlieland en Harlingen. Voor die menschen was eene behoorlijke schuilplaats tegen regen, wind en koude zeer noodig. Vele visschers van hier en uit verschillende Zuiderzeedorpen, die nabij dit eiland, op de Noord- en Zuiderzee, gedurende een groot gedeelte van het jaar vertoefden of vertoeven, zijn 's morgens vroeg uit de kooi en loopen langs de Willem Barendskade om te zien of het zeeweer is en wanneer het tijd is om de trossen los te werpen en de zeilen te hijschen.
Als ze dan na eene afwezigheid van een paar dagen tegen den avond uit zee terugkomen, willen ze nog graag een poosje keuvelen over hun wedervaren, over vroegere reizen, schrale of rijke vangsten, bedreven heldendaden enz. Daartoe kwamen ze in vroeger tijden bijeen in een vervallen gebouwtje, met den weidschen titel van ‘Wachthuis’. Het werd, naar men meent, gebouwd en onderhouden uit de opbrengst der ‘scheepjesschellingen’; waarvan ieder binnenkomend schip minstens één moest betalen. Thans is dat gedenkstuk uit de Middeleeuwen vervangen door een net, stevig gebouw, dat in den winter verwarmd kan worden, en waarin één der aanwezigen uit een courant zijn luisterend gezelschap het belangrijkste voorleest. De wanden zijn versierd met kaarten en instrumenten, in gebruik op de schepen; elken dag wordt het te verwachten weder daarin aangekondigd. Het geheel is een zeer gewaardeerd geschenk van een oud-Terschellinger, en staat thans onder het beheer van de Schippers-Vereeniging op dat eiland. Liefhebbers van verhalen over strandingen, reddingen, over reizen om de Noord en het vastzitten in 't Poolijs, over windstilte onder de Linie, over reizen om kaap Hoorn of kaap de Goede Hoop, kunnen hier menig interessant verhaal opteekenen uit den mond van ouden van dagen. Het gebouw is genoemd naar den beroemden Poolvaarder van dit eiland, den door Tollens in zijn ‘Overwintering der Hollanders op Nova-Zembla’ bezongen stuurman Willem Barendtsz., het Willem Barendshuis. Voor dezen zeeman is in den gevel van het gebouw een gedenksteen aangebracht; de dankbare zeelieden hebben daarin ook een zoodanigen steen laten plaatsen voor den gever van het gebouw.
Van een ander denkbeeld gingen in 1882 de stichters van het liefdadig Willem Barendsfonds uit, met zijne Koninklijke goedgekeurde statuten. Dit fonds is gesticht ten behoeve van oude zeelieden en visschers, boven de 60 jaar, die niet meer in hun sober onderhoud kunnen voorzien, en van de hulpbehoevende nagelaten betrekkingen, de weduwen en weezen, van verongelukte zeelieden en visschers. Bij die menschen is dadelijke hulp en eenige ondersteuning in de eerste jaren meestal dringend noodig, en de omstandigheid, dat de zee elk jaar verscheiden slachtoffers eischt, maakt het aantal behoeftigen onevenredig groot. Die scheepsrampen zijn dan ook de kanker, welke de welvaart van tal van gezinnen vernietigt. Het denkbeeld der stichters vond warme instemming, en thans kan het fonds reeds een 57-tal weduwen in de Kerstweek eene gave uitreiken en een 10-tal personen jaarlijks ondersteunen met eene bijdrage van 0.50 gulden per week. Vele burgers en de meeste zeelieden alhier zijn leden van het fonds en gelukkig is het, dat een 80-tal weldenkenden aan den vasten wal door hunne contributie of giften een fonds steunen, dat thans aan nog lang niet alle behoeftigen eenigen onderstand kan verleenen. Ondertusschen wordt er betrekkelijk reeds veel gedaan, zooals men ziet, en het is zeer te wenschen, dat nog recht velen als lid toetreden; de contributie van f 2.50 per jaar zal wel geen overwegend bezwaar zijn voor de meesten. Voor de kinderen is op het hoofddorp eene bewaar- of liever Fröbelschool opgericht, welke de kleinen van onvermogenden gratis opneemt, en door een paar subsidiën gesteund, ongestoord haren nuttigen arbeid kan volbrengen, zonder al te groote financieele zorgen.
Leerzame uitspanningen, als concerten, tooneel voorstellingen etc. komen hier natuurlijk weinig voor. Toch heeft men ook op dit geïsoleerd plekje, vooral te West-Terschelling, waar de meeste ambtenaren wonen, zijn uitgaansavonden, nl. als een declamator van elders optreedt, of als het Departement ‘Terschelling’ der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen zijne buitengewone winteravondvergaderingen houdt, die ook toegankelijk zijn voor dames. Dan kan het recht gezellig zijn in de ‘Nutszaal’ en niet zelden eindigt de bijeenkomst in een geïmproviseerd bal, waarbij de muziek geleverd wordt door eene viool of eene harmonica, welk laatste instrument hier eigenlijk iedereen bespeelt. Het departement telt afwisselend van 30 tot 40 leden. Het heeft eene vrij uitgebreide bibliotheek en toch is deze soms niet voldoende om aan alle aanvragen te voldoen, omdat er in de lange winteravonden, vooral door de zeevarenden, veel gelezen wordt. Daarom is en blijft de uitbreiding dier boekerij dringend noodig; toch doet het Departement reeds veel, ook door het houden van volkslezingen en wordt het dan ook door allen zeer gewaardeerd.
(Slot volgt.)