Velasquez.
Het bloeitijdperk der schilderkunst in de zeventiende eeuw stond in Holland onder de auspiciën van Rembrandt, in België onder die van Rubens, in Spanje onder die van Velasquez. Met gerechtvaardigden trots werd daarom deze week de 300ste geboortedag van den grooten schilder in geheel Spanje en met name in Madrid gevierd.
Den 6 Juni 1599 werd zijn naam in het doopregister van de St. Pedrokerk te Sevilla ingeschreven. Don Diego Rodriguez de Silva Velasquez behoorde tot een oud-adellijk geslacht; zijn ouders gaven hem eene goede opvoeding en verzetten zich niet tegen zijn wensch om schilder te worden.
Zijn eerste leermeester was Francisco de Herrera, een onbeduidend man, bij wien hij het echter als scholier niet lang uithield; ook zijn tweede leermeester, de smaakvolle schilder Francisco Pacheco oefende slechts geringen invloed op hem uit; deze trachtte hem in de Italiaansche school op te leiden, maar Velasquez had meer zin voor de natuur; zijn eerste studiën waren schetsen uit het Sevilliaansche volksleven. Vijf jaren bleef hij Pacheco's leerling en huwde in 1618 met diens dochter Juana.
De verandering in regeering, die in 1621 den 15jarigen Philips op den Spaanschen troon bracht, dwong Velasquez naar Madrid te gaan om aan het Hof daar zijn geluk te beproeven. Hij won hier de gunst van den machtigen graaf Olivarez, die later den jongen koning geheel beheerschte. Het eerste portret, dat Velasquez voor den koning maakte, beviel dezen zoo goed, dat hij den kunstenaar tot een voortdurend verblijf in Madrid uitnoodigde. Eene formeele aanstelling als hofschilder verkreeg hij in 1632, waaraan verbonden was een atelier in het koninklijk paleis, waar de koning hem schier dagelijks bezocht.
De gunst, waarin Velasquez zich bij den koning mocht verheugen, dwong hem in zijn latere jaren vele eerambten op, die hem in zijn kunstenaarsarbeid zeer beperkten. Toen de koning in 1647 de verbouwing van zijn oud koninklijk slot in Madrid ondernam, werd aan Velasquez opgedragen een zaal naar het voorbeeld van de Tribuna in het Uffizie-paleis te Florence in te richten, voor welk doel hij o.a. een langdurige reis naar Rome maakte, waar hij tevens gelegenheid vond het portret van paus Innocentius X te schilderen.
Op een reis, in het koninklijk gevolg in 1660 ondernomen, werd hij door inspanning ziek en stierf aan de gevolgen. Met groote eer liet zijn monarch, die diep door zijn dood getroffen was, hem ter aarde bestellen.