taald moeten worden. De Terebinth (Pistacia mutica) is een zeer groote boom, zéér algemeen in Palestina voorkomende, zoodat hij dikwijls als karakteristiek voor het landschap kan worden beschouwd. Zonder twijfel is het een der boomen; in de schaduw waarvan de patriarch zijne tenten opsloeg en den Heer ontving vergezeld van de twee engelen. Eene oude overlevering, door den Joodschen geschiedschrijver Jozephus aangehaald, zegt dat deze boom in zijn tijd nog bestond, in de nabijheid van Mamré. Later werd deze plant het doel van vele pelgrimstochten, totdat de boom eindelijk toevallig door een brand werd vernield (in 1640). De vallei van Ela (eik of Terebinth), waar David den reus Goliath doodde (1 Sam. XVII: 9), heeft zonder twijfel dezen naam ontvangen naar de vele Terebinth-boomen die er groeiden. Men veronderstelt dat deze vallei was gelegen tusschen Jeruzalem en Gaza; in deze streek komen de grootste exemplaren van de Terebinth voor. De Terebinth is merkwaardig door den hoogen ouderdom dien de plant kan bereiken. De bladen zijn in kleinere blaadjes verdeeld, gelijken eenigszins op olijfbladen en vertoonen dikwijls eene roode tint. Dikwijls vindt men aan de takken kolossale uitwassen, die door den steek van een insect worden veroorzaakt en verschillend gekleurd zijn. De vruchten, purperrood en eenigszins grooter dan een erwt, zijn tot trossen vereenigd.
Een andere boom van hetzelfde geslacht, de Pistacia Terebinthus, levert de beroemde terpentijn van Chis (Terebinthina cypria), zuiver en doorschijnend, naar citroenen riekend. Door insnijdingen in den stam gedurende de maand Juli wordt deze stof verkregen; de druppels, die uit den stam vloeien, vallen op daaronder geplaatste schotels of in potten, en worden hard gedurende den nacht. Om deze stof te zuiveren wordt zij opnieuw gesmolten en gefiltreerd. De terpentijn is dik, vast, groenachtig wit en doorschijnend. In Palestina wordt de Terebinth niet als handelsartikel gebruikt, maar alleen als schaduwgevende boom. De plant is ook zeer overvloedig in Klein-Azië te vinden, eveneens in Noord-Afrika, doch is daar door een andere soort (Pistacia atlantica) vertegenwoordigd. Een andere soort (Pistacia Lentiscus) levert het mastik (Mastiche in lacrymis) des handels, dat door de Oosterlingen veel gekauwd wordt om een aangenamen geur aan den adem te geven.
De Mastiche in lacrymis zijn korrels ter grootte van een erwt tot die van een hazelnoot, wit, van een scherpen, specerijachtigen smaak en zoetachtigen, balsamieken geur, die bij het branden nog aangenamer wordt. De Mastik wordt tegen maag- en darmziekten, diarrhae der kinderen, longkatarrh enz. aangewend, ook als inwrijvingsmiddel bij chronisch rheumatisme, jicht, gewrichtrheumatisme, verder in poeder, als tandpoeder en tandpasta, gebruikt. In het Oosten wordt het poeder in bakwerk als reukmiddel aangewend, alsook tot het bereiden van eene zeer algemeen gewilde confituur, (Mastix-Gluho). Vroeger werd ook het hout (Lignum Mastiches), bladen, vruchten en wortel als medicijn gebruikt bij vrouwenziekten; de olie uit de zaden wordt als lampolie gebrand. De Turken noemen het eiland Chios, waar de Mastik bijna uitsluitend wordt verzameld, Sakis Adasaca, Mastikeiland. Pistacia vera, een andere soort in Perzië en Syrië inheemsch, wordt in Zuid-Europa gekweekt. De groene, oliehoudende zaden, Semina sive Nuclei Pistaciae sive Amygdalae virides, Terpentijnnoten, Pistache-amandelen, Syrische nootjes, werden vroeger als amandelen gegeten, doch worden spoedig ranzig en dienen daarom meer als versiering van confituren. Versch smaken zij aangenaam zoet en worden veel gegeten; ook wordt eene smakelijke olie daaruit bereid, die als huismiddel tegen keelziekten wordt gebruikt. Pistacia palaestina, in Palestina en Syrië inheemsch, heeft eetbare vruchten.