De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 1
(1899)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdUitgedelgde schuld.
| |
[pagina 247]
| |
Met een vacantie in de ouderlijke woning teruggekomen, vonden de jongelui daar een nichtje gelogeerd, een schatrijke wees, en (wat naar hun oordeel nog meer waard was dan al de thalers die zij zou meebrengen) met een gezichtje, zoo wonderlijk mooi als men voor alle schatten van de wereld niet koopen kan. Gottlieb werd op staanden voet verliefd en zwoer Clara (zoo heette het aardige nichtje) dat hij onmiddellijk beginnen zou een ordentelijk leven te leiden, als hij maar éénige hoop voeden mocht, van mettertijd haar hand te zullen krijgen. Ik weet niet precies wat Klaartje antwoordde. Misschien wilde zij den armen jongen niet aanstonds allen moed benemen. Gottlieb althans begreep er uit, dat zijn kans nog zoo kwaad niet stond, en uit alle macht ging hij nu aan de studie. Elken morgen kon men hem al voor dag en dauw in den tuin vinden, achter het huis, waar de tafel van het prieeltje vol lag met geleerde boeken. Doch misschien keek hij wel wat druk op onder het lezen, en dwaalden zijn oogen wel wat te dikwijls tusschen de openingen van den wilden wingerd door, naar de vensters van een bovenkamer, waar Klaartje sliep en zich straks niet onmogelijk in haar bevallig ochtendgewaad aan het venster vertoonen zou. Hoeveel weken dit zoo aanhield kan ik niet zeggen, maar op zekeren dag gebeurde er iets dat er een eind aan maakte, even onverwacht als het begonnen was. Er kwam een Fransch ritmeester bij burgemeester Schultze in kwartier. Gottlieb, een liefhebber van paarden, was spoedig met den overste op vertrouwelijken voet. Eens zegt deze: ‘Ik geloof dat ge verliefd zijt op dat mooie nichtje van u. Maar die moeite kunt ge sparen, mijn vriend.’ ‘Alle duivels,’ stuift Gottlieb op, ‘wat weet gij van mijn nichtje?’ ‘Sapistri, dat zij u 's morgens alléén laat zitten in het prieeltje, maar 's avonds zit zij er in den maneschijn met Frits!’ En dat was de waarheid, maar misschien had de ander beter gedaan met het niet te verklappen. Hoewel, Gottlieb had het op het laatst toch moeten merken. Clara en Frits waren niet van plan om er lang een geheim van te maken. Juist hadden ze moeder Schultze in den arm genomen om er vader eens over te spreken, kortom, het zou eerstdaags worden wat ze op zijn Hollandsch een publiek engagement noemen, en... ondertusschen had Gottlieb zich verbeeld, dat het mooie Klaartje 's nachts van hem droomde, en zéker was het dat hij nacht op nacht droomde van háár. Het was een pijnlijk wakker worden! En de droefheid bracht hem tot vertwijfeling. Nog denzelfden dag was Gottlieb op weg naar Göttingen, en daar begon nu het lieve leventje nog eens van voren af aan en honderdmaal erger dan vroeger. Geen vermaningen en bedreigingen van vader, geen tranen en gebeden van moeder, niets hielp. Eindelijk kwam het tot een vreeslijke ontknooping. Op een dronken avond raken de studenten aan het vechten met de nachtwacht, en een van de politie wordt zoo mishandeld dat hij het besterft. Nu moeten de schuldigen hals over hoofd vluchten. Gottlieb wil over de gracht met een schuitje. Hij was naar het schijnt bij die gelegenheid weer beschonken. Althans den volgenden morgen vond men de schuit omgekeerd in het water; ook de hoed van den vluchteling werd opgevischt, en daar men verder geen spoor hoegenaamd van hem ontdekte, bleef er geen twijfel over, of de ongelukkige had zijn dood gevonden in de grondelooze modder van de gracht. Dus had burgemeester Schultze nog slechts één kind over; zijn hoop en zijn trots. En dat mocht hij heeten, want Frits was het uitmuntend blijven maken. Na zijn studiën met den hoogsten lof voltooid te hebben, keerde hij als doctor in de beide rechten naar X. terug en nam daar, in afwachting van betere tijden, zijn intrek opnieuw bij zijn ouders. Spoedig evenwel wachtte er hem een nog aangenamer gezelschap. Op dit oogenblik was het huis van den burgemeester met groen en met bloemen versierd. Zijn zoon was de bruidegom! En de bruid? Wel dat spreekt vanzelf. Wie kon het anders zijn, dan het mooie, rijke, lieve nichtje Clara? Men schreef September 1813. Dat was anders geen tijd om feest te vieren, in Hannover. Overal spanning en angst, en velen in de diepste ellende gestort. Napoleon toch, die zijn groot leger den winter te voren in Rusland verloren had, vocht op leven en dood met zijn overwinnaar en met de bondgenooten van den Rus, Pruisen, Zweden en Oostenrijk. Ieder oogenblik wachtte men de tijding dat hij voorgoed verslagen en dat Duitschland voor altoos van zijn dwingeland verlost zou zijn. Zoover was het echter nog niet. Integendeel, de victorie kon maar niet laten haar ouden lieveling nu en dan nog eens toe te lachen. In deze onzekerheid verdrukte Bonaparte's ijzeren vuist de gewesten, die hij nog in zijn macht had, heviger dan ooit. Wee, wie het waagde, ook maar door een teeken te verraden, dat hij rekende op den ondergang van den despoot. Soms werd men tegen wil en dank gedwongen dienst te nemen, of men zag zijn zonen opgelicht en bij het leger ingedeeld om de vrijheid te helpen bevechten. Menigeen ook moest een goed deel van zijn vermogen afstaan aan de krijgskas, ja men was zijn leven niet langer zeker, nu krijgsraden goedvonden, door bloedige, dikwijls geheel willekeurige, vonnissen schrik aan te jagen en tot onderworpenheid te dwingen. En toch viel het zoo moeielijk zich gedwee te houden. De verlossers waren op de grenzen. Men had immers maar te durven en men zou vrij zijn. Mocht men lijdelijk wachten en door stilzitten de gunstige gelegenheid om verlost te worden laten verloren gaan? Wat burgemeester Schultze aangaat, hij had begrepen dat dit juist een geschikt oogenblik was, om het huwelijk van zijn zoon te doen doorgaan. Was Frits eens getrouwd, dan had hij een kans minder soldaat te moeten worden, en geen zekerder middel meende de oude heer, om den vurigen jongen man terug te houden van alle gevaarlijke bemoeiingen met de politiek, dan de beslommeringen van de wittebroodsweken. Misschien kwamen er ook nog geldelijke berekeningen bij, namelijk in het hart van den vader, want de bruidegom dacht zeker aan niets dan aan de zaligheid van Klaartje geheel de zijne te mogen noemen. Dus zou het dan tot trouwen komen, maar... eerst gebeurde er nog wat anders. De burgemeester gaf een partij, enkele dagen voor de voltrekking van het huwelijk, en de voornaamsten uit de stad waren genoodigd. Ook de Fransche ambtenaren, ofschoon natuurlijk omdat men niet wel anders kon. Reeds had het feest zijn toppunt bereikt en de hoofden waren warm van den wijn: daar komt een boodschap binnen, dat vier heeren uit Bremen den gastheer verlangen te spreken. Ze zijn zooeven te paard in de stad gekomen en brengen gewichtige tijding. Burgemeester Schultze wil zich verwijderen, maar de Bremer heeren zijn hem al vóór. Zij treden de feestzaal binnen en vertoonen aan de ontzette gasten op hoed en borst de nationale kleuren van Hannover. ‘Wat moet dat beduiden?’ ‘Burgemeester!’ klinkt het, ‘Bremen heeft zich tegen Napoleon verklaard. Laat X. dat voorbeeld volgen. De Franschen zijn geslagen en vluchten het land uit. De Russen en Pruisen kunnen hier morgen zijn. Wacht hun komst niet af. Aan de eer van uw stad zijt gij verplicht, reeds nu het vaandel van de onafhankelijkheid omhoog te steken. Lang genoeg waren we Fransche slaven. Eindelijk is de dag der verlossing gekomen!’ Een blij en goedkeurend gemompel laat zich, vooral onder de jongere gasten, hooren; maar de burgemeester wenkt haastig om stilte. Hij vertrouwt de berichtgevers niet. In ieder geval zouden voorbarige stappen de stad maar in gevaar brengen. Wie zegt dat, eer de Pruisen en Russen X. bereikt hebben, niet nog een Fransche afdeeling haar bezetten zal? Doch de Bremer heeren laten zich zoo niet afschepen. De vijand (zij kunnen er voor instaan) is in vollen aftocht. Hier | |
[pagina 248]
| |
zullen zich geen Franschen meer vertoonen dan om, vooral wanneer men hun de tanden maar eens liet zien, zoo spoedig mogelijk hun heil te zoeken in de vlucht. De burgemeester wordt bezworen het voorbeeld te geven aan allen van moed en van vaderlandsliefde. De oogen van geheel X., straks van gansch Hannover, zijn op hem gevestigd.... De oude heer schudt van neen. Daar laat zich op straat het gejuich hooren: ‘Weg met Napoleon! Leve Hannover!’ Het blijkt niet langer een geheim te zijn, wat de heeren uit Bremen bij den burgemeester zijn komen doen. De Leinstrasse staat vol volk. Er loopt een gerucht dat de Pruisische voorhoede al te zien is, boven van den toren. De geestdrift laat zich niet langer bedwingen, en ook in de feestzaal van burgemeester Schultze wordt zij de voorzichtigheid te sterk. Ziet, de bruidegom zelf heft zijn glas op en roept zijn vader toe: ‘Vergeet niet dat uw oudste zoon zijn leven liet voor de vrijheid!’ ‘Juist,’ valt de vader hem in de rede: ‘ik wil dat gij uw leven zult sparen voor ons huis, en voor het vaderland!’ ‘Mijn leven,’ herneemt de opgewonden jongeling, ‘wat is
het huis “de laatste patronen” te bazeilles.
mijn leven? Leve de vrijheid! Broeders, wie het vaderland liefheeft, drinke met mij op den ondergang van Napoleon!’ Een daverend hoera begroet deze woorden. De stroom van het losgebroken gevoel sleept allen meê. Angstig maken de Fransche gasten zich uit de voeten. Weldra wappert uit 's burgemeesters dakvenster de Hannoveraansche vlag. De oude heer Schultze moge de schouders ophalen, wat kan hij er tegen doen? In een ommezien zijn alle huizen en alle ingezetenen van X. met de zinnebeelden der onafhankelijkheid versierd. Men joelt en danst door elkaâr. Wat Franschman is, ontvlucht de stad. De ontvanger wil niet alleen het lijf maar ook de kas redden, maar eenige burgers zijn hem te gauw af. Een kar met den veroverden schat wordt naar het raadhuis gereden, en terwijl het gehate hoofd der douanen nog blij mag zijn, dat hij blootshoofds doch heelhuids buiten de poort geraakt, plundert een hoop gemeen zijn huis en laat er geen stuk heel. Het wordt tijd dat er orde op zaken gesteld wordt. De stadsregeering wapent in allerijl de beste ingezetenen, en als bevelhebber van de burgerwacht treedt Frits Schultze op. Inmiddels nemen de Bremer heeren hun afscheid. Zij moeten ook elders het sein geven tot den opstand. In triomf wordt hun uitgeleide gedaan. ‘Tot wederziens!’ is het bij den grenspaal van X. Nu, men zou elkaâr spoedig genoeg weêrzien, doch geheel anders dan men zich had voorgesteld. Om één uur na middernacht (de drukte op de straten had plaats gemaakt voor doodsche stilte en slechts nu en dan liet zich de stap hooren van een patrouille rustbewaarders) daar verneemt de burger-schildwacht bij de Steinpoort een dof gerommel, dat langs den straatweg nadert. Het klinkt als het geluid van rijdende kanonnen. Een trompet schettert en terwijl ieder zijn adem inhoudt, volgt er in goed Duitsch een opeisching namens den Pruisischen koning om de poort onmiddellijk open te doen. Goddank! dat zijn vrienden. X. is gered. Zonder aarzelen wordt gehoorzaamd. Iemand wil nog met een lantaarn over de brug gaan om zich te overtuigen dat er geen verraad in 't spel is, maar een pistoolschot, de lantaarn gaat uit, en ruiters springen de ontsloten poort binnen. (Slot volgt.) |
|