meten’. Zijn ontruimd Kapitool bestaat thans nog slechts in zijn museum, dat als eene curiositeit beschouwd wordt. Evenmin als Wiertz zijn ideaal bereikte, gelukte het aan de toenmalige landschapschilders uit het onuitputtelijke kleurenpalet van hun vaderland, de onvergelijkelijke natuur van Brabant en Vlaanderen voor den dag te tooveren. Hun hoofdman, de groote Van Asche ontleende zijn motieven nog altijd aan Zwitserland! Poussin en Salvator Rosa bleven de leerlingen zelfs van een Verboekhoven, in wien men den navolger van Ommeganck meende te herkennen. Eerst Th. Fourmois gelukte het door zijn doek ‘Plaats in de Ardennen’, de realisme-bom in de droomwereld der romantiekers te werpen.
En nu begint de periode van de nieuwe Belgische kunst; de weg tot de grootmeesters van het
WILLEM VAN ORANJE.
Door Charles van der Stappen.
koloriet der oude Nederlandsche school was teruggevonden; het kwam er nu op aan voor ieder afzonderlijk te toonen waartoe hij bij machte was.
De nieuwe economische verhoudingen scheppen nieuwe rijkdommen; men ziet het gebeuren dat de den Belgen ingeboren liefde voor de kunst gansche galerijen van kunstwerken doet ontstaan ook bij den eenvoudigen burger en dat de Staat de kunsttentoonstellingen bevordert, die om de vier jaren in Brussel, Gent, Luik en Antwerpen worden gehouden.
De buitengewone individualiteit van dezen tijd neemt de Antwerpenaar Hendrik Leys voor zich in beslag, die met kleine genrestukjes begonnen, met zijn grootere doeken tot de historische school overging, en die zich daardoor den krans der onsterfelijkheid om de slapen legde. Bij hem huwde de strenge vorm aan de realistische opvatting en aan de schitterende kleurentechniek. Tot zijne leerlingen behoort ook Alma Tadema evenals Karel Delgroux, die in België de kunst der kleine luyden in het leven riep. Hij en Alfred Stevens in de genrekunst, Hippolytus Boulanger als landschapschilder, d'Artan en Joseph Stevens, Jan en Frans Verhas als kinder- en vrouwenschilders, Emile Wauters, de groote portrettist, Madou, die den schalkschen toon der Nederlandsche kermisstukken vatte, zijn hier de besten. Zij en nog eene gansche reeks anderen zijn de vaderen van de tegenwoordige Belgische kunst; zij schilderden met vette, lichte kleuren, zij bekommerden zich niet om de traditie, zij schiepen, onderwijl zij zich de eigenschappen hunner groote voorgangers trachtten eigen te maken.
Ook de beeldhouwkunst maakte zich ondertusschen van de voorbeelden der klassieke school los en nam onafhankelijker, persoonlijker standpunt aan. Desondanks sprak uit het werk van Cattier, Bouré, De Groot en meerderen nog niet de ziel des kunstenaars; de vorm en de anatomie hadden nog niets van hun kracht verloren, maar de academische dorheid begon men reeds meer en meer over boord te werpen. Gelijk Wappers in de schilderkunst, bracht Gassin in het jaar 1863 met zijn Napelsche Waterdrager de openbaring der realistische kunst zonder aanranding van de lijn en de schoonheidsgedachte. Geefs en Simonis werkten het verlangen naar den terugkeer tot de natuur verder uit en zoo ontstond de moderne Belgische sculptuur, die, gelijk boven reeds is opgemerkt, de schilderkunst den palm der verdienste van eenige nieuwe wedergeboorte, bestrijdt.
Deze terugblik op de laatstverloopen periode van de Belgische kunstgeschiedenis was noodig om hare verdere ontwikkeling beter te kunnen begrijpen en waardeeren. Het komt er voor den lezer in de eerste plaats op aan, te weten of de enthousiaste aanloop, dien de kunstenaars voor zestig jaren namen, nog voortduurt, en of men thans van een vast gegrondveste Belgische school kan spreken, dan of men hier slechts te doen heeft met eenige bijzonder aangelegde individuen. Reeds bij voorbaat moeten wij er op wijzen, dat de bijna onweerstaanbare trek naar het kosmopolitische, het nivelleerende, zijn stempel ook op de moderne Belgische kunst heeft gedrukt. Zooals overal, zijn ook in België de levensverhoudingen anders geworden; de roes van nationale opwinding is voorbijgegaan en in kalmte en bedaardheid geniet men thans hetgeen verworven werd. Tegelijk met het bewustzijn van rijkdom en van een zekere toekomst is ook een voorzichtige critiek bij het beoordeelen van de dingen der kunst voor den dag getreden. De kunstenaars worden door de burgerij niet meer alleen uit vreugde over het bezit eener nationale kunst ondersteund en door talrijke bestellingen aangemoedigd. De staat is de grootste en bereidste afnemer van kunstwerken geworden en in dit opzicht is de Belgische regeering inderdaad eene voorbeeldige te noemen. De musea en openbare verzamelingen der groote Belgische steden zijn sedert twintig jaren met zeer voorname monumenten en kunstwerken verrijkt geworden. De omzichtigheid echter, veroorzaakt door zooeven genoemde critische teruggehoudenheid van het Belgische publiek, heeft de kunstenaars meer dan eens gedwongen zich aan te passen aan de nieuwere richting van de universeele, kosmopolitische kunst, ten einde zich materieel staande te kunnen houden. Daaruit spruit het ook voort dat de kunstvrienden van over de grenzen en het internationale kunstzinnige publiek sedert eenige jaren steeds weder dezelfde namen als dragers van de nieuwe Belgische kunst hooren
noemen. De anderen, hoewel niet zonder beduidenis, de groote massa, wordt niet bijzonder in de lucht verheven en bewierookt, omdat hun nog het karakteristieke cachet van de Nederlandsche kunst ontbreekt, omdat zij niet anders werken dan de Duitsche en Noorsche meesters.
De strijd om het bestaan derhalve dwingt den Belgischen kunstenaar, in een land van slechts zes millioen inwoners, waarvan ⅔ deel in het geheel niet in aanmerking komt uit een oogpunt van kunst, om zich bij wat de mode vraagt aan te sluiten of dood te hongeren. Zijn vaderland is hem zijn atelier, de wereld daarbuiten echter is zijn markt en de luim van het publiek zijn tyran. In den laatsten tijd gaat men in België zelfs nog verder, men zoekt noch moedigt de kunstenaars-individualiteit aan, integendeel, men miskent die nu en dan opzettelijk. Eerst wanneer het buitenland dezen of genen kunstenaar heeft ontdekt, verheugt men zich daarover, maar meestal zal de uitverkorene zich met die vreugde alleen moeten vergenoegen.