En licht maakt altijd de beste snaren van ons zieleleven aan het trillen; 't zij het uitstraalt van de kaarsjes van een kerstboom, van een blauw kinderoog of van het wijde watervlak... licht wekt liefde en liefde licht.
De lichteffecten... dat is het ongemeene genot, dat de wassende Rijn ons biedt. Op den dijk naar Westervoort of op dien naar Nijmegen kunt ge er van genieten. Daar kunt ge een uur lang wandelen als op het dek van een mailboot met niets als water om u heen, want mijlen ver breidt het wintermeer zich daar naar alle zijden uit.
Ik heb het gezien onder dreigende stormlucht, desolaat als een visioen van overstroomingsellende, loodkleurig het water, de verdronken boomen als verkoold, de boerderijen bedreigd, de hekken drijvende en witte meeuwen als ongeluksboden wild krijschend door de lucht.
Ik heb het gezien onder een licht gesluierde zon in een teere parelgrijze tint. Soms als de zon doorbrak, even een zilvergeschitter over het water en zwart daartegen de dieptegevende wilgen met in de verte een eilandje met rooddakige huizen als jubelschal in de stemmige symphonie van grijs...
Ik heb het gezien in de volle zon, diep azuur; de wilgen in bruine voorjaarstint, vol duikelende blauw-groene meesjes en riet en boomen behangen met ijskristallen, schittertooi van één nacht vorst.
Ik heb het gezien star beklemd in het bom-ijs, wit blinkend als een gletscher, in een atmosfeer zoo klaar en doorzichtig dat de purperen heuvelen scherp gelijnd als rotsen tegen de lichte lucht afstaken en het zonbeschenen Arnhem, roomkleurig en zacht glanzend als een sprookjesstad er uit oprees.
In zijn heerlijke metamorphosen schonk het Geldersche wintermeer mij alle natuurgenietingen, die er gelegen zijn tusschen de nevelsluiers der Hollandsche plassen en den blauw kristallen doorschijn van een zuidelijk alpenland.
De vorst heeft al dat schoons voor ons pogen vast te houden. Maar tevergeefs. De oostelijke winden, die haar vergezelden, hebben de zee tot kalmte gebracht en moeder en dochter verzoend.
Toen was er geen houden meer aan. Het water, dat op avonturen was gegaan over den dijk, snelde terug, nu de zee weer lokte. De vorst mocht vastgrijpen met ijzige knuist, het water ontglipte door de vingers. Men kon 's morgens de ringen en ketens van ijs zien hangen aan de wilgen waaraan de vorst het water had pogen vast te klinken en nu liggen de weiden vol gespleten ijspanters waaronder het water is weggekropen. En ook de schipbrug voor Arnhem staat weer recht, gelijk dat een brug in onzen tijd van linaal en passer betaamt.
En als van den zomer de stadsmenschen eens buiten komen en over de schipbrug, die dan met ingevallen rug omlaag hangt, de Betuwe ingaan, genieten ook zij nog na van het wintermeer, want daar waar het water gestroomd heeft, kleurt en fleurt het gras op zijn mooist.
G.S.d.C.