De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 1
(1899)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdToen en nu.
| |
[pagina 180]
| |
Zulks had een politieke oorzaak, welke wel waard is gekend te worden. De gezant, George Downing, in 1658 te 's Gravenhage komende, waar hij den Protector Cromwell vertegenwoordigde, vernam met zeer veel verbazing en ergernis, dat de beide predikanten der Engelsche gemeente nog altijd gewoon waren te bidden voor Koning Karel IIGa naar voetnoot1) en diens geslacht. Hij wist onmiddellijk te bewerken dat dit voortaan niet meer zou geschieden. Hij lag het geval bloot aan de Staten, en in Juli 1658 werd den predikanten officieel gelast het bidden voor Karel Stuart, zooals men toen Karel II aanduidde, na te laten. George Beaumont, een der beide predikanten, voldeed onmiddellijk aan dit bevel, maar zijn collega, een Schot, wilde zich daaraan niet onderwerpen en gaf er liever zijne betrekking aan. Toen de Koningin van Bohemen merkte, of vernam, dat in de Engelsche kerk niet meer voor haar geslacht werd gebeden, verklaarde zij nooit meer aldaar te zullen verschijnen. De daad bij 't woord voegende deed zij de gordijnen uit haar bank wegnemen, en de kussens en bijbels terughalen, en bleef weg. Hoewel de Koningin
het water voor oosterbeek.
van Bohemen haar Fransch goed verstond, volgde zij uit den aard der zaak liever de Engelsche godsdienstoefening. Daarom trachtte zij tot een vergelijk te komen. Zij liet namelijk ondershands weten dat zij weer ter kerke zou komen, indien de predikant zich slechts van elke staatkundige toespeling wilde onthouden, maar daarvan kwam niets, want de godsdienstleeraar Beaumont dreef zelfs zijne gehoorzaamheid aan Cromwell zoo ver, dat hij wel niet rechtstreeks voor den Protector bad, maar dat hij toch deed blijken dat het Engeland onder diens bestuur wel ging. De eene dienst is den anderen waard. De gezant wist te bewerken, dat aan de Engelsche gemeente door Cromwell eene jaarlijksche toelage werd verstrekt van 150 £, zijnde f 1800. Deze toelage bleef echter onmiddellijk achterwege toen Karel II als Koning van Engeland in 1660 werd erkend. De Koningin zette er dan ook geen voet meer, en met haar vertrek in 1661 naar Londen, waar zij reeds op 22 Februari 1662 overleed, sliep de Engelsche gemeente voor geruimen tijd den doodslaap. In 1677 kwam een Prins die de schoone Haagsche deed ontwaken. De Stadhouder Willem III huwde dat jaar met Maria Stuart, waardoor een aantal Engelsche families in Den Haag kwamen wonen. Daardoor, en door tal van subsidiën van dezen Vorst, herleefde de gemeente wederom, doch het ware werd het nooit, zoodat anderhalve eeuw later de Engelsche gemeente voorgoed werd opgedoekt. Dominee Carp, overleden 21 Juni 1821, was de laatste predikant. 8 Januari 1822 werd de gemeente bij Kon. Besluit gesupprimeerd. Bij dat besluit werd bepaald, dat al de eigendommen zouden worden gesteld ter bewaring in handen van den kerkeraad der Nederd. Herv. gemeente, waaraan gevolg werd gegeven op 9 Aug. 1822, met machtiging om aan den kapelaan van de Britsche Ambassade bijbels, boeken, zilver, linnen- en servetgoed ten gebruike af te staan.Ga naar voetnoot1) De kerk bleef nog eenige jaren in wezen, zooals men haar afgebeeld ziet in De Riemer's beschrijving van 's Gravenhage, deel I, bl. 413. Tweemaal 's jaars klonken er de oratiën van de leerlingen der latijnsche school, die er hun dank betuigden voor de ontvangen prijzen. In 1827 werden kerk en grond verkocht aan den heer Weimar, die er een geheel nieuw gebouw, ingericht voor verkoopingen, deed zetten. Van de oude kapel bleef geen spoor over; geen steen bleef op den ander. Ook de stichting van den heer Weimar werd afgebroken, en vervangen door het woonhuis No. 10. * * * In het gebouw in de oude Molstraat No. 25 bevindt zich een steen, met de volgende dichtregelen:
‘Het letste mannlijk oir van t Huis van Beyeren Schagen Voedt hier den Ouden Stok, op Hertog Aelbrechts spoor. De Faem mag kort, met schrik van oorlogsdaan getuigen, Hier juicht de Nooddruft zelf van blijdschap alle dagen, In Jacob Frederik's lof, de volgende eeuwen door.’
De laatste zinsnede uit den tweeden regel is nog het eenige wat herinnert aan de vroegere stichting: het Sacramentsgasthuis. Thans wordt het de stichting van den heer van Heenvliet genoemd. Wij zullen zien waarom. Jacob Frederik van Beieren van Schagen, heer van Heenvliet, overleden in 1724, had bij uitersten wil bepaald, dat zijn vermogen na den dood zijner vrouw zou worden aangewend tot oprichting van een gasthuis, waarin 24 of 30 oude mannen, voor de helft burgers en suppoosten van den Hove, behoorende tot de Hervormde gemeente, zouden worden ‘gehuyst ende gealimenteert’. Tot in bijzonderheden afdalende had hij bepaald dat dit huis op zulk eene wijze moest ingericht worden, dat er een gang of voorportaal in zou zijn, met achteraan een eetzaal, in welke gang aan iedere zijde 12 of 15 kamertjes, van schoorsteenen voorzien, moesten uitkomen. Daarachter moesten zijn: regentenkamer, keuken, woning voor binnenvader en moeder, en voor de andere bedienden. Het wapen en de naam van den stichter zouden in den gevel worden gebeiteld. Eerst in 1729 overleed zijne weduwe. Het bleek alstoen aan Burgemeesters van 's Gravenhage, | |
[pagina 181]
| |
die belast waren met de uitvoering van het testament, dat de middelen niet toereikend waren om, overeenkomstig de opdracht, te handelen. Zij lieten daarom rente op rente aangroeien tot het jaar 1764, toen de middelen waren geklommen tot een bedrag van f 266.000, die voldoende bleken. Er had zich echter nog eene moeielijkheid opgedaan. Eenige bloedverwanten maakten in 1753 aanspraak op de revenuen van het kapitaal, en verzochten aan de Staten om burgemeesters te machtigen tot uitkeering der renten. Om alle processen te voorkomen keerde men aan die bloedverwanten f 10.000 uit, waardoor zij tevens afstand deden van alle mogelijke verdere aanspraken of rechten. Een verzoek tot den bouw werd aan de Staten gericht, en tevens gaven Burgemeesters in overweging om het vroegere Sacramentsgasthuis, ook wel Sacramentsgildehuis genoemd, met het oog op de confrerie van dien naam, waaraan het behoord had, af te breken, en op dien grond het nieuwe gebouw als stichting van den heer van Heenvliet te doen verrijzen. Vooral gold het motief, dat van dit Gasthuis de inwonenden bijna allen waren uitgestorven, en dat men bezwaarlijk een zoo gunstig, in het midden der stad gelegen terrein zou vinden. Doch nog een ander
het bevroren wintermeer voor arnhem van den westervoortschen dijk gezien.
voordeel was er in gelegen. Het oude gasthuis had vrijdom van belasting, en door nu, als het ware, het oude in de nieuwe stichting te doen voortleven, zouden die voorrechten blijven bestaan. De Staten gingen maar niet zoo dadelijk over tot het geven van toestemming. Zij deden het ten slotte wel, maar zij waren min of meer gebonden door eene resolutie van 1756, waarbij was bepaald, dat voortaan geen vrijdom van belasting voor eenig pieus gesticht meer zou worden verleend. In het jaar 1770 werd met den bouw van het gesticht een aanvang gemaakt. Men had, alles en alles, over een 300.000 gulden te beschikken, waaronder 50.000 voor den verkoop der goederen van het oude Sacramentshuis, welk bedrag ongeveer voldoende was om de kosten van den bouw met het meubilair te bestrijden. 9 September 1773 werd het nieuwe gebouw ingewijd, welk feit den 9den September 1873 luisterrijk werd herdacht, en thans elk jaar herhaald wordt door een maaltijd, na afloop van de rekening en verantwoording tegenover het dagelijksch bestuur der stad. Hoewel de jaarlijksche rente der vaste goederen bij den aanvang ruim 8000 gulden bedroeg, slonken de fondsen van lieverlede merkbaar voornamelijk door de tiërceering, waardoor men ook genoodzaakt was het getal der verpleegden te verminderen. Zelfs eenmaal moest men het terugbrengen tot 7; thans is het getal weer eenigszins hooger. Het portret van den stichter bevindt zich in de Regentenkamer. En hiermede heb ik de lotswisselingen geschetst van eene 15e-eeuwsche stichting, die in elk opzicht de belangstelling kan wekken van stadgenoot en vreemdeling. Den Haag. A.J.S.v.R. |
|