De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 1
(1899)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| |
Monsieur De l'Espinay.
De vijfde getuige was de groenvrouw Trijntje Maertens, die onschuldig de oorzaak was van l'Espinay's dood, daar deze gestruikeld was over afval van groente, door haar op de markt geworpen. Zij verklaarde, ‘dat op eergisteren na de middach sy
| |
[pagina 178]
| |
carosse gesprongen syn, en metterhaest den houck omgaende ende hoochstraet in.’ Andries Bleijch heeft toen gewacht, tot een lakei van den Prins (Duijnsbergen) ‘hem heeft commen aenseggen, dat hy wederom mette carosse soude omkeeren ende wech ryden.’ Een derde getuigenverhoor greep plaats op Maandag 25 Juni 1646 voor dezelfde commissie van instructie. De voorzitter Mr. Sebastiaen Francke, Raad-ordinaris in den Hove van Holland, geeft te kennen, dat de getuigen Jacob Cornelisz., de waard uit het Gouden Hoofd en zijne dochter Anneke Jacobsdochter, waren gedemitteerd van hunne getuigenisse ten cause eener heftige krankheid van laatstgenoemde. Het eerst werd gehoord Sijbrant Jansz van Asperen, zoon van den bakker in 't Rochie op de Markt. Deze verklaarde, dat l'Espinay gestruikeld was ‘over een vullenshoop, die by het Gouden Hoofd was leggende,’ dat een van de aanvallers ‘een rooden brouck aenhadde’, en dat hij ‘deposant het lichaem van den nedergeslagene heeft helpen brengen in 't huys van 't gulden hooft’. De tweede getuige heette Cornelis Andriesz, wonende ten huize van Gerrit van Neck, pasteibakker, op den hoek van het Achterom. Hij getuigt juist zoo als allen, die aan hem zijn voorafgegaan. De derde getuige Jack Dingwel, een Schot, verhaalt, dat hij huisvesting verleend had aan twee edellieden, aan den Engelschman Knightley, edelman van Prins Philips, en aan Wartenau, eveneens edelman in dienst van denzelfden Prins; dat deze beide edelen den vorigen Woensdag zijn huis verlaten hadden, en sedert niet waren teruggekeerd; dat hij ‘verstaen heeft, dat deselve des avonts ofte des nachts daeraen metten gemelten Prince Philips syn vertrocken.’ De vierde en vijfde getuige, A. Verhorst en J. van Kempen, voorbijgangers, sluiten zich in hunne getuigenissen bij de anderen aan. Deze beide voorbijgangers waren ‘exploitiers’ van den Hove van Holland, en hadden meegeholpen om den stervenden Graaf de l'Espinay in het Gouden Hoofd binnen te dragen. Het getuigenverhoor had overvloedig gestaafd, wie de schuldigen waren. Op last van den President en de Raden van het Hof van Holland werd op Donderdag 28 Juni 1646 de inhechtenisneming gelast der moordenaars. De Procureur-generaal gaf ‘den eersten geswooren Exploitier’ last dit bevel uit te voeren in de volgende termen: ‘Wy committeren ende authoriseren U by desen den gemelden Prince Philips, Pellnitz, Wartenau, Knightley en Thomson, ter plaetse daer die onder 't resort van desen Hove konnen worden gevonden ende geattrapeert, van wege de Hoge Overigheyt te nemen in apprehensie ende te brengen op de Voorpoorte van den selven Hove omme tegens den selven ter saecke voors. geprocedeert te werden, als naer rechten en behooren. Ende indien deselvige nyet en konnen werden bekomen, henluyden van wegen als boven te dachvaerden by openbare edicte ter insinuatie aen haerluyder respective laetste woonplaetsen, op peyne van ban ende confiscatie van hare goederen, t'eenen bequamen dage te compareren in persoon voor den voors. Hove, omme t' aenhooren sodanigen criminelen eysch ende conclusie als den verthoonder ter saecke voors. tegen elcx van henlieden sal willen doen ende nemen ende voorts te procederen als naer behooren’. Het openbaar edict ter dagvaarding der moordenaars is afgekondigd op den derden Juli 1646 ‘in den Hage opt raethuys ende aldaer naer voorgaende clockgeslach van de peuye.’ Gedagvaard werden Philips van Bohemen, ‘mitsgaders eenen genaemt Pellenits, N. Wartenou, N. Knightley ende Robert Thomson, stalmeester van den heere Grevyn (Lord William Craven).’ De deurwaarder J. van Ceulen vervoegde zich daarenboven aan de respectieve laatste woonplaatsen der beschuldigden, maar zonder vrucht, daar ze allen reeds Woensdag den 20 Juni Den Haag hadden verlaten. De Hollandsche justitie heeft ten volle haar plicht gedaan. Vrienden en landgenooten van den vermoorden Graaf de l'Espinay zouden niet meer ijver hebben kunnen aan den dag leggen. Maar dit alles baatte bitter weinig - daar de schuldigen des avonds na den moord Den Haag en Holland hadden verlaten. Indirecte aanleiding tot hunne gemeenschappelijke wandaad was het woeste drinkgelag van Dinsdag 19 Juni, voortgezet op Woensdag 20 Juni. De beide blauwe lakeien hadden met Prins Philips eveneens de vlucht genomen. De spion Joost Joosten Duijnsbergen werd met rust gelaten, daar hij zich niet op het terrein van den moord had vertoond. Onaangenaam was het voor Prins Emanuel van Portugal en zekeren Baron Kinsky, dat zij beschuldigd werden den 20 Juni met Philips van Bohemen te hebben ‘gecommuniceert’. Beiden bewezen hun alibi en hunne minachting voor Philips op afdoende wijze. Hetzelfde lot trof den Markies de la Vieuville en den Graaf des Loges, die tevens door de Fransche kolonie zeer werden gegispt, dat zij l'Espinay in den steek hadden gelaten. Zij antwoordden: ‘Mon Dieu! si on eût pu croire, que le Prince Philippe eût j'amais osé faire assassiner l' Espinay en plein jour, on n' eût pas manqué de le faire accompagner.’ Prins Philips was naar Kleef gevlucht, en schreef aan zijne moeder om pardon en geldelijke hulp. Maar de Koningin van Boheme weigerde, en antwoordde niet. Later poogde zijn oudste broer Karel Lodewijk voor hem te pleiten, zonder beter gevolg. Philips diende in het leger van de Republiek van Venetië, later ging hij in Spaanschen dienst over, eindelijk in het leger van Condé, en sneuvelde in 1655, acht-en-twintig jaren oud, bij de belegering van Réthel. De arme Koningin van Boheme heeft nog vele bange jaren in Den Haag doorgebracht, - inzonderheid door achteruitgang van hare geldmiddelen. Na den dood van haar broeder Charles I kwam ze in groote ongelegenheid. Tevergeefs hoopte ze op steun van haar oudsten zoon Karel Lodewijk, die na den vrede van Munster als Keurvorst in de Paltz werd hersteld. Deze deed zeer weinig voor zijne ongelukkige moeder. Hij zond haar voor eene waarde van f 12000 in wijnen - maar liet haar verder aan haar lot over. Eens verzocht hij haar naar Heidelberg te komen, en, toen ze wilde vertrekken, kwamen hare schuldeischers in verzet, en moest ze in Den Haag blijven. Naar eene opgaaf van Aitsema beliep haar schuldenlast in 1654 negen ton gouds. Gezantschappen, die uit Den Haag naar Londen vertrokken, werden vergezeld door Haagsche schuldeischers der Koningin van Boheme. Er was een slager, dien zij f50.000, en een bakker, dien zij f 130.000 schuldig was. Prins Frederik Hendrik, Prins Willem II waren overleden - alleen Prinses Amalia van Solms en Lord William Craven bleven haar ter zijde staan. Na de herstelling der Stuarts in 1660 werd ze door haar neef Charles II uitgenoodigd naar Londen te komen. Ze vroeg aan de Staten twee schepen, een transportschip voor hare bagage en een oorlogschip voor haar persoon. Dit werd toegestaan. Hare trouwe hulp bleef tot het laatst Lord William Craven. Zij vond bij haar koninklijken neef weinig ondersteuning - zoodat ze de gaste werd van Craven. Een snel toenemend longlijden en hydropsie maakten in Februari 1662 een eind aan haar leven. Als onze Amsterdamsche dichter Joost van den Vondel, die toen een grijsaard van vijf en zeventig jaren was, haar grafschrift had willen schrijven, zou hij zeker uit zijn Salomon het volgende distichon gekozen hebben: ‘De Koningin ontlook gelijk een wereldwonder - ‘In rozen ging ze op, in tranen dook ze onder!’ De Prinses Louise Hollandina is haar leed over den dood van l'Espinay te boven gekomen. Maar ze bleef zeer diep getroffen, alleen afleiding vindende in hare schilderkunst. Dit duurde tot 1657, den 18 December - toen Louise Hollandina uit het paleis in den Haag verdween. Ze had zich door eene zeer aanzienlijke dame, vroeger groote vriendin | |
[pagina 179]
| |
der Koningin van Boheme, Marie Henriëtte van Wassenaar-Polanen, Gravin van 's Heerenberg, Markiezin van Bergenop-Zoom, en Prinses van Hohenzollern door haar huwelijk, laten bewegen tot de katholieke kerk over te gaan. Ze vertrok uit Den Haag zonder geld of juweelen. Zij werd te Antwerpen gezien met de Prinses van Hohenzollern, in de Fransche berichten destijds la Princesse d'Oxoldre genoemd. Louise Hollandina vestigde zich te Chaillot in een klooster dicht bij Parijs. Allerlei aanzienlijke personen kwamen haar opzoeken. Men beloofde haar abdis te zullen maken, als ze zich zou kunnen wennen aan het kloosterleven. Ze werd in 1659 non, en in 1664 abdis van Maubuisson. Ze wijdde haar leven aan schilderen, borduren en muziek - en toen ze gestorven was, sprak de groote Bossuet hare lijkrede uit. Ze had den leeftijd van zes en tachtig jaren bereikt. Hare wijze zuster Elisabeth - ‘de wellust van het hof,’ ‘de kroon der geleerdheid,’ ‘het sieraad van Den Haag, van Europa, van de geheele wereld,’ verdween des daags na den moord van l'Espinay uit het hof van Boheme. Ze nam haar toevlucht te Berlijn, bij hare familie, bij den grooten Keurvorst Frederik Willem, en zijne moeder, tante van Elisabeth. Ze werd als een wonder van geleerdheid beschouwd. Door den invloed van den grooten Keurvorst werd zij benoemd tot abdis - een wereldlijke titel in dit geval - van het vorstelijk, vrij-wereldlijk, keizerlijk rijksstift Herford, eene der oudste stichtingen van Westfalen. Ze stierf, 62 jaar oud, meer en meer neigende tot eene mystieke wereldbeschouwing, die meer aanrakingspunten met den kwaker Penn, dan met den wijsgeer Cartesius, verried. Er waren nog drie dochters in het hof van Boheme. - De oudste van dezen Henriette Marie wijdde zich aan huishoudelijke zorgen, en trouwde op haar dertigste jaar met een Prins Racocksky, overlijdende vijf maanden na hare bruiloft. De jongste Sophie ging in 1650 bij haar broêr Karel Lodewijk in de Paltz wonen, en trouwde in 1658 met Ernst August, hertog van Brunswijk, later Keurvorst van Hannover. Haar zoon George werd in 1714 Koning van Engeland. Doch van dezen spreekt de historie - maar men zoekt te vergeefs naar berichten over Anneke Jacobsdochter uit het Gouden Hoofd. Mij is evenwel met voldoende zekerheid gebleken, dat mooi Anneke hersteld is uit de zware ziekte, die haar trof na den dood van l'Espinay, dat zij nooit is getrouwd, lange jaren het bestuur voerde over het Gouden Hoofd, en aan hare erfgenamen een aardig fortuin naliet. |
|