lijken aanleg bezat en hen zelfs tegenwerkte in hetgeen voor hen een levensdoel en een levensgenot was, en nu kwam zij hem vragen of zij stem had!
Koel, bijna spottend zette hij zich voor de piano; ook voor hem nam muziek de plaats van al het andere in en minachtend had hij op het onmuzikale kind neergezien als op iets onvolmaakts, iets incompleets; hij zag haar verzoek aan als een dwaze gril, een kinderachtigheid, waarvoor hij, de groote man, eigenlijk te hoog stond.
Hij sloeg aan en zij, met geweld haar stem tot bedaardheid dwingend, attaqueerde dadelijk een hooge noot; verbaasd zag hij om of hij zich niet vergiste.
‘Maar kind,’ riep hij weifelend, ‘hoe kom je daaraan? Nog een, hier a-a-a-a.’
Geen twijfel meer, het kind had goud in de keel; hij liet haar zingen het heele register door en elke noot was even zuiver, even helder, even melodieus; het was een stem zooals men er onder de duizend niet ééne vindt, en niemand had er ooit iets van vermoed.
‘En je ouders dan? Hebben die 't nooit opgemerkt?’
‘Neen, ik heb nooit willen zingen; 't vorige jaar merkte ik toevallig dat ik stem had.’
‘Stem hebben - een prachtige, eenige stem, natuurlijk nog ongecultiveerd, maar met eenige studie word je een ster, een tweede Nilson. Weet je moeder het niet? Ik zal 't haar dadelijk zeggen. Wat zal zij gelukkig zijn!’
Richarda strekte haar hand uit.
‘Neen, mijnheer. Wat ik u verzoeken mag, dat niet! Wil u mijn meester worden?’
‘Ja zeker, heel gaarne, 't is een belangrijke, maar een dankbare, aangename taak.’
‘U weet hoe de financiën staan van mijne arme ouders! Ik kan uw lessen niet betalen voor het oogenblik, maar hoelang zou het duren vóór ik geld kan verdienen?’
‘Als u zich goed oefent dan hangt het er van af, wat uw doel is. U kan er drie jaren over doen en...’
‘O neen!’ riep zij verschrikt, ‘dat is te lang!’
‘Maar dan heeft u ook een wereldreputatie, dan ligt alles aan uw voeten, dan zullen de impresario's om u strijden. Uw roem...’
Met een gebaar van minachting haalde Richarda de schouders op.
‘Ik geef niet om roem; ik wil alleen geld verdienen, en spoedig ook, anders helpt het mijn arme ouders niet meer. Zijn drie maanden niet voldoende?’
‘Drie maanden, hoe kan u er aan denken!’
‘Met den naam, dien ik draag, en uw bescherming?’
‘'t Zou zonde wezen zich dan al in het publiek te wagen. U maakt uw stem dan ongeschikt voor het... voor het tooneel.’
‘Ik word toch geen actrice, en als ik zing, dan is 't alleen uit plicht, niet uit keuze.’
‘Hoe is 't mogelijk, dat u niet van muziek houdt met zoo'n talent!’
‘Ik haat muziek, maar ik zal mijn best doen, ik zal alle ochtenden vroeg opstaan en bij een kennis van mama, die veel verplichting aan haar heeft, gaan studeeren en bij u les nemen, wanneer het u uitkomt.’
De artist luisterde verbaasd naar haar korte, zakelijke uitlegging; hij zag den weemoed niet in haar oogen, den smartelijken, pijnlijken trek om haar lippen; hij bewonderde, hij benijdde haar om die heerlijke stem, die jeugd, die schitterende toekomst, en ergerde zich over haar onverschilligheid, die hem belette met haar zoo te sympathiseeren als hij verlangde.
‘En wanneer mag ik komen?’
‘Wanneer u wil, morgen om tien uur!’
Een zware tijd brak voor Richarda aan; zij moest zich onophoudelijk geweld aandoen, om den onverdraaglijken tegenzin, de onuitsprekelijke verveling te overwinnen bij haar studiën en lessen; meer dan ooit haatte zij de muziek, vervloekte zij het noodlot dat haar nu afhankelijk maakte, juist van haar doodsvijandin.
Des te moeilijker was haar taak, daar zij voor haar ouders het geheim bewaarde van haar lessen; haar moeder meende dat zij lessen nam in kostuumnaaien en vond daarin gelegenheid opnieuw te klagen over haar treurig lot, dat haar dochter dwong voor anderen kleederen te maken in plaats van ze, evenals vroeger, bij de eerste coupeuse te bestellen.
Eindelijk kwam het oogenblik toen haar meester verklaarde, dat zij voldoende geoefend was, en nu besloot zij niet langer het geheim te bewaren.
In de achterkamer lag haar vader op zijn ligstoel; haar moeder zat met de handen over elkander, oud, vervallen, half huilend tegen den zieke te klagen over haar droevig lot. Slechts in afgebroken, onverstaanbare klanken antwoordde hij haar. Richarda was in de voorkamer gegaan, waar de piano stond. Daar sprong eensklaps Isolde op, met starende oogen, wijd geopende lippen, en ook Tristan hief zijn trillend hoofd omhoog, wenkte met zijn machtelooze handen en hijgde om een verstaanbaar woord te zeggen en intusschen luisterden beiden ademloos. Isolde wierp de deur open en bleef als versteend staan. Ja, dat was haar dochter, haar dom, half onnoozel kind, dat daar stond, terwijl haar meester accompagneerde, en zong, zong zooals zij het slechts van de besten hadden gehoord.
Als gouden parelen ontwelden de tonen haar keel, zij wierp de trillers in kwistigen overvloed omhoog, rondspattend als schitterende zonnestralen; triomfeerend, krachtig zonder inspanning verhief zij haar stem tot de hoogste hoogten en bleef daar met gemak zich vermeien maten lang. Isolde kon nauwelijks het einde afwachten van het lied. Met geopende armen en schreiende oogen snelde zij voorwaarts, drukte haar kind in de armen als nooit te voren en kuste haar telkens weer, haar overladend met de zoetste woorden, de teerste namen.
‘Mijn schat, mijn engel, mijn juweel! En dat heb je kunnen geheim houden, zoo'n geluk, zoo'n schat.’
Richarda. die haar heele leven lang gesmacht had naar moederlijke liefkoozingen, naar hartelijke omhelzingen en liefdevolle kussen, voelde de nieuwe teederheid over haar stroomen, haar nederdrukken met overstelpende kracht, en het verheugde haar niet; het vermocht haar dorst naar moederliefde niet te stillen, het verbitterde haar zelfs, want het was immers weer aan haar vijandin, aan de gehate Muziek, dat zij die plotseling opgekomen liefde danken moest.
Zij liet zich liefkoozen, maar bleef koud en onverschillig onder dien niet te keeren stortvloed; eindelijk maakte zij zich uit de hartstochtelijke omarming los.
‘Moeder,’ sprak zij, ‘nu zal ik geld verdienen voor u en vader.’
‘Geld!’ riep Isolde verachtelijk, ‘wat beteekent geld bij zoo'n gave, die je roem geeft en eer, een Europeeschen naam, die de kunst zoo hoog verheft.’
Richarda glimlachte droevig; alles wat de kunst haar geven kon, achtte zij niets bij het offer door haar gebracht, die vernedering aan de voeten harer vijandin, wier gunsten zij nu moest ontvangen; slechts de zekerheid haar plicht te doen met de gave haar geschonken, toen zij voor 't eerst Gods lof wilde zingen, hield haar staande.
En nu moest zij naar de andere kamer gaan; de arme hulpelooze, wiens gehoororgaan alleen ongeschonden was gebleven in de schipbreuk van al zijn vermogens, wilde ook zijn aandeel hebben in de bewondering, de erkenning van zijn dochters talenten.
Hij strekte haar de magere, verdorde vingers toe, stiet rauwe klanken uit, wentelde zich machteloos heen en weer op het ziekbed, waar hij gekluisterd lag, en toen Richarda hem naderde, verzamelde hij zijn beste krachten, trok haar hoofd naar zich toe en drukte er zijn sidderende lippen bijna eerbiedig op.