De Huisvriend. Nieuwe serie. Jaargang 1
(1899)– [tijdschrift] Huisvriend, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe Nederlandsch Hervormde Kerk te OverschieGa naar voetnoot1),
| |
[pagina 164]
| |
kerkelijk ontvanger was van de Ned. Herv. gemeente te Overschie. Het juiste jaar der stichting van Overschie's kerk verliest zich in het mythisch duister, waarin de geschiedenis van het dorp zelve voor de twaalfde eeuw schuilgaat. Het eerste vaste punt is 1063, als wanneer wij lezen in een verdrag, den 28sten December van dat jaar gesloten, tusschen Willem van Gelder, den een en twintigsten bisschop van Utrecht, en Reginbertus,
de kerk te overschie. (Gezien van de Dorpstraat.)
den drie en twintigsten abt van Echternach, dat eerstgenoemde van eenige kerken in Holland afstand deed. In dit verdrag wordt o.a. onder de moederkerken het eerst die van Vlaardingen genoemd, en onder de kapellen het eerst die van Harago en het tweede die van Schee of Schie. Het dorp werd toenmaals genoemd Kapel aan de Schie. Omstreeks van dezen tijd moet, ook blijkens enkele andere aanwijzingen, Overschie's oudste kerk en toren geweest zijn. Wij spreken hier van oudste kerk, en wel hierom wijl het tegenwoordige gebouw met uitzondering van enkele gedeelten uit lateren tijd dagteekent en het eerst de derde formatie vormt. Het oudste kerkgebouw en de toren, ongeveer gelijk die nu nog is, moeten uit de XIe of XIIe eeuw dagteekenen, hetgeen o.a. volgens den heer De Stuers af te leiden is uit den tufsteenen voet van den toren en uit de overblijfselen van een tufsteenen half-cirkelvormige abside aan het middenkoor. De kerk was gewijd, volgens Jacob de la Torre, aan de Apostelen Petrus en Paulus; volgens een handschrift echter van de Abdij van Egmond was zij aan den naam van den H. bisschop Nicolaas toegewijd. In de XIIIe eeuw bleek reeds eenige voorziening noodig; toen werd o.a. de toren met groote baksteenen hersteld en verhoogd. Tijdens de Hoeksche en Kabeljauwsche twisten, toen eveneens de in de buurt gelegen sloten van Spangen, Starrenburg en het kasteel van Matenesse, dat thans in de kom van Schiedam ligt, verbrand werden, is ook de Overschiesche kerk verwoest geworden. Volgens eene mij door den heer De Stuers welwillend verstrekte mededeeling is een nieuwe en grootere kerk op de grondslagen der oorspronkelijke gebouwd omstreeks den aanvang der zestiende eeuw; daarbij werd van den tufsteen van het primitieve gebouw gebruik gemaakt. Na den burgerkrijg heeft dus de Overschiesche kerk een tijdlang in puin gelegen, tenzij de opbouw een of meer tientallen jaren vroeger dateert dan de heer De Stuers dezen stelt; vermoedelijk zal dat wel het geval zijn. De kerk ressorteerde vóór de Reformatie onder de Abdij van Egmond; het instellen en bevestigen werd, naar blijkt uit ‘Oudheden en Gestigte van het Rechte Zuid-Holland en van Schieland’, door den domproost of aartsdiaken van Utrecht gedaan. In het jaar 1551, eenige tientallen jaren voor de Reformatie ook tot Overschie doordrong, gelijk wij naderhand uit de predikantenlijst zullen zien, werd de pastorie aan den heer Nicolaas van Assendelft, proost van de Arnhemsche kerk, vergeven, bij de volgende akte:
Wy Willem van der Goes, by Gods genade Abt van S. Adelbertus-klooster te Egmond, van S. Benedictus Order, onder het Bisdom van Utrecht, wenschen aan den eerw. Vader en Heer in Christus, den Proost en Aartsdiaken van Utrecht, en aan deszelfs Officiaal die zijne plaats in deze zake bekleedt, de zaligheid en waarachtige liefde in den Heere. Wy doen kond dat wy van goeder hand verstaan hebben dat de Parochikerk of het Pastoorsambt van Ouwerschie, daar wy het volkomen recht van vergeevinge, benoeminge, en verdere schikkinge op hebben, door de dood of den vrijwilligen afstand van Volkert Korneliszoon, Priester, zaliger gedagtenisse, die 'er by zyn leven de laatste Regent en bezitter van geweest is, open is gevallen, en noch tegenwoor- | |
[pagina 165]
| |
dig open staat. Daarom is het dat wy, willende ons recht van benoeminge en begeevinge handhaven en genieten, en op dat de zelve kerk niet blyve openstaan, en de hardelyke vertroostinge niet langer zoude missen, goedgevonden hebben den eerwaardigen Heer Niklaas van Assendelft, Proost der Aarnhemsche kerke, voor dezen Graaf van 't geheiligde Paleis Lateranen en Protonotarius van den heiligen Apostolischen Stoel, uyt inzigt van zyne verdienste en van de goddelyke belooninge, zuiverlyk, vryelyk,
de kerk te overschie. (Gezien van de Schie-zijde.)
en eenvoudiglyk om Gods wille tot de gemelde pastory van Ouwerschie, zoo als gezeit is open staande en vrij zynde, aan uwe Eerw. voor te stellen, en hem inderdaad daar toe voorstellen, en op dat gy hem de regelmatige instelling zoud verleenen; en dat wy dezelve Pastory aan den voornoemden Heer Proost in Gods name begeeven hebben, en door den tegenwoordigen brief begeeven. Dierhalve bidden wy uwe Vaderlykheit dat het u believe den voornoemden Heer Niklaas, Proost van Aarnhem, op de gezeide wyze door ons voorgesteld, of deszelfs gemagtigden uyt zynen naam en in zyne plaats in het dadelyk en lichamelyk bezit, of als bezit van de gemelde Pastorye van Ouwerschie, en van alle de gerechtigheden en het vorder toebehooren der zelve, in te stellen en te beveiligen; en dit met de behoorlyke plechtigheden, dewelke in diergelyke gevallen doorgaans verricht worden. Gegeven te Egmond onder ons zegel, 't welk wy aan den tegenwoordigen brief hebben doen hangen, in 't jaar na 's Heeren geboorte 1551, den lesten dag op een na van Januarius. Omstreeks dezen tijd zag het er niet bijster florisant met de geldmiddelen der kerk uit, en gelijk het in onzen tijd wel eens gewoonte is uit geldnood eenig roerend of onroerend goed te vervreemden, aldus geschiedde toen. In het jaar 1568 was de kerk met zoo groote schulden beladen en zoo vervallen, dat evengenoemde Willem van der Goes den kerkmeesters gemachtigd heeft om eenige erven en landgoederen aan de kerk in eigendom toebehoorende, | |
[pagina 166]
| |
te verkoopen ten einde daaruit de noodige herstellingen te kunnen bekostigen en oude schulden af te doen. Bij den volgenden brief, in het Hollandsch geschreven, geschiedde dit. Willem van der Goes, by Goeds genade Abt van Egmondt, doe condt eenen yegelyck, dat alsoe die Kerckmeesters van Ouwerschye ons vertoont ende te kennen gegeven hebben, hoe dat die Kerck van Ouwerschye ten afteren is van lopende schult twee hondert Carolus guldens of daer omtrent, ende bovendien noch vyff ponden groeten Vlaems los-renten, ende XV Carolus guldens ende xiiij stuyver lyfrenten, dair jegens zy niet meer incompsten en hebben dan xxij Carolus guldens van XL groeten Vlaems stuck, huyre van xij Mergen lants die voirsz. Kercke toebehorende. Dat zy oick geconstringeert zyn die voorsz. Kercke ende toorne te repareeren: dair op zy ons gethoont hebben tzamen van Leydeckers, Timmerluyden, Metselaers, Sloetmaeckers, die Oorologyen ende ander Yserwerck aengaende, ende oick mede van Glaesmaeckers, die welcke verklaren respectivelyk, dat zy de voorsz. wercken mettet stof dair toe dienende, niet op souden willen leveren ende maecken om vier hondert vyfftich Carolus guldens: verclaren voorts die voorsz. Kercmeesters, dat sonder die voorsz. reparatie en is hen luyden niet mogelyck die voorsz. Kercke te houwen staen, war nair die selve Tooren ende Kerck geschapen zyn te vervallen ende tot ruyne te komen, hebben zy luyden dairommen verzocht om ons als Patroen ende Collatoer van den voorsz. Kercke, te willen consenteren die voorsz. xij Mergen lants te mogen vercopen, wairomme wy die premissen aenmerckende ende gesien hebbende, tconsent van den Ambachtsheere, mitsgaders advys van den Vicaris van den Biscop van Wtrecht, hebben geconsenteert ende consenteeren mits dezen, die voirsz. Kerckmeesters die xij Mergen te mogen vercopen by edict ende behoirlyck Kerck-geboden die meeste dair voir biedende, metten laste van xxij Carolus gulden tsjairs renten, die dair op sullen blyven staen niet losbair, dan by consent van ons ofte onse nacomelingen ende anderen die dat aengaen sal, ende dat zy luyden die penningen van voorsz. lande comende, employeren sullen tot lossinge van den voorsz. vyff ponden groeten Vlaems tsjairs, mitsgaders in de voirsz. reparatie ende andere behoufften vanden voorsz. Kercke. Dair off zy luyden schuldich sullen syn ons ende anderen, die dat aengaen sal mogen, behoirlycke rekeningen, bewys ende reliqua te doen Ende dit al sonder prejudicie van onzen rechten van Patroens-. cap ende Collatie die wy hier by anders niet geprejudiceert en willen hebben. In oirconden van dien soo hebben wy onse Segel hier beneden aen doen hangen den ij Juny Anno 1568.Ga naar voetnoot1) Met de aldus verkregen gelden werden derhalve de noodige herstellingen aangebracht, die echter slechts korten tijd hebben dienst gedaan, aangezien de kerk weldra weder verwoest werd. Een tweede verstoring valt n.l. in den eersten tijd van den opstand tegen den Koning van Spanje, toen Rotterdamsche benden Overschie uitmoordden en plunderden. Volgens Spaan in zijn ‘Beschrijvinge der Stad Rotterdam en eenige omliggende Dorpen’, een snaaksch geschiedschrijver die ons over Overschie al bijzonder weinig mededeelt, is de oude kerk door de Rotterdammers tijdens binnenlandsche beroerten in de 16e eeuw verbrand. Zijn eenig naricht omtrent deze gebeurtenis is het volgende: ‘Dit Dorp (Overschie) prijkt met een deftige kerk, zynde de andere voor deze van 't Rotterdams guarnizoen aan de vlam opgeoffert, welke naderhand veel heerlijker herbouwt is.’ Kort na deze verwoesting drong de Reformatie ook tot Overschie door of liever sloot men zich openlijk bij de nieuwe leer aan. Omtrent den overgang zelve van de gemeente van Overschie van het Roomsch Katholieke geloof tot dat der Gereformeerden zijn ons geen bijzonderheden bekend; - het archief te Overschie bezit geen stukken van voor 1600 - het eenige wat ons bij ons onderzoek bleek is, dat de eerste gereformeerde predikant in het jaar 1590 beroepen werd, n.l. de WelEerw. ZeerGel. Godefridus Barsius, welke naderhand naar Asperen vertrok. Nog vond ik in het boek van den Kerkeraad der Gereformeerde Gemeente te Overschie aangeteekend, dat op den 25 December 1594 het H. Avondmaal voor de eerste maal in de nieuwe Kerk was uitgedeeld, terwijl daags te voren daarin de eerste predikatie was gedaan. De predikant schijnt dus de eerste vier jaren na zijn beroeping, alvorens de verbrande kerk weder opgebouwd was, zich met een noodkerk beholpen te hebben. Eindelijk zij nog vermeld, dat in het jaar 1592 eene belasting over de Parochianen (parochiën waren Matenesse, Schiebroek en Ackersdijk, Beukelsdijk en Cool) werd geheven tot wederopbouwing der kerk, volgens octrooi van de toenmalige Staten van Holland. In het jaar 1651 is de kerk in hare tegenwoordige gedaante gebracht. De heer De Stuers meldt mij van eene ‘ingrijpende herstelling’; van Oleffen in zijn ‘De Nederlandsche Stad- en Dorp-Beschrijver’ (2de deel, Delfland) spreekt van: ‘de tegenwoordige kerk is gesticht in de jaare 1651’. Dit laatste is stellig minder juist; van eene stichting of geheel nieuwen opbouw in 1651 is geen sprake geweest.
Nu wij aldus eenige meerdere historische vastheid onder de voeten hebben en het zeker is, dat het kerkgebouw, dat wij heden ten dage nog zien, hetzelfde is als hetwelk onze voorvaderen in het midden der zeventiende eeuw aanschouwden, mogen wij wel wat nader het monument, waarover wij thans handelen, bezien. Het bekoorlijkst doet zich het gebouw voor, wanneer men van de Schiedamsche zijde Overschie nadert, doch ook van Delft of Rotterdam gezien, trekt het schilderachtige torentje de aandacht. Dit torentje zelf, hetwelk de stormen de eeuwen door, van zijn stichting af, het hoofd heeft weten te bieden, is in den laatsten tijd wat wankel geworden. Vierkant rijst het op, maar met neiging om eenige meters uit den grond over te hellen. Op een onzer illustratiën ziet men dit zeer duidelijk, wat geen verbazing kan wekken, als men weet, dat de overbuiging 1½ M. bedraagt, een helling, waarmede zelfs de beroemde toren van Pisa niet wedijveren kan. Op den omgang is op de balustrade op elken hoek een torentje aangebracht, waardoor de vier vroegere parochiën zouden moeten aangegeven zijn, n.l. Schiebroek, Matenesse en Ackersdijk, Beukelsdijk en Cool. Een schilderachtige spits verheft zich van dezen omloop; vermoedelijk dateert deze laatste van de verbouwing in 1651. Boven aan de spits was vroeger een telegraaf geplaatst. Van Oleffen in zijn even genoemd werk beschrijft den toren aldus: ‘De toren is zeer fraai en hoog, zijnde tot circa de helft van de hoogte vierkant opgebouwd, en van vier kleine torentjes voorzien, alwaar een omloop om den toren is; verder naar boven een rondte als een appel, boven denzelven een open lantaarn, waar boven weder een zogenaamde peer, op welke de windhaan staat: hij pronkt verder met vier uurwijzers, en binnen met een goed uurwerk, een groote en een kleine klok’. (Slot volgt.) |
|