kroop uiterst langzaam voorbij. Het was doodstil in haar atelier - en juist deze stilte folterde haar gedurig meer. Hare fantazie had vrij spel. L'Espinay zou stellig gekomen zijn, indien niet iets ongemeens hem verhinderde. Zijne vijanden konden hem in een hinderlaag gelokt hebben. Zijne vrienden, de Fransche edelen en officieren, zouden hem misschien verhinderen zich in het openbaar te vertonnen. Misschien had een toevallig ongeluk, het storten van zijn paard, het springen van een pistool, hem gewond....
Ze wierp zich neer in den leunstoel, waar hij aan hare zijde had gezeten, en schreide bittere tranen. Louise was één en al liefde en bewondering, geheel toewijding, geheel aanbidding, voor den schitterenden Graaf, voor zijne doordringende donkere oogen, zijne zijzachte lange zwarte hairen, en zijn fijn besneden kop. Louise had een zeer diep gevoel voor schoonheid - nooit had ze een man gezien, die l'Espinay evenaardde. Daarenboven nooit had een man zoo aangrijpend en indrukwekkend tot haar gesproken. De toon zijner stem scheen haar de heerlijkste muziek... en nu kwam hij niet. Zijn leven moest in gevaar zijn, zij was machteloos gedoemd om te wachten in folterenden angst....
De klokke omstreeks kwart voor vijven, ontwaarde ze gerucht, en klonken er stemmen in de benedenverdieping. Snel ijlde ze de trappen af. Velerlei geluiden drongen tot haar door. Zware voetstappen op trappen en door gangen, geroep en gevraag, een overvloed van beweging, zooals maar zeldzaam in het paleis harer moeder werd gehoord. Zoodra ze bij het wit marmeren portaal der eerste verdieping was aangekomen, zag ze den ellendigen spion Duijnsbergen, die haar deurwachter was geweest. Ze vloog, rillend van angst, naar hem toe, en vroeg:
‘Joost! Wat is er gepasseerd?’
‘Och, Uwe Hoogheid! Wat raad? Prins Philips heeft met de heeren Von Pellnitz, Von Wartenau, Knightley en Thomson den Opperstalmeester van Hare Majesteit geassailleerd met zijn degen....’
‘En de Graaf de l'Espinay!’
‘Is gevallen!’
Louise Hollandina had met wijd opengesperde oogen den lakei aangezien, en bij zijn antwoord wilde ze snel wegijlen naar hare moeder, maar haar hart sloeg met zoo onstuimigen slag, dat ze wankelde. Plotseling klonk een gil, ijzingwekkend luid, door vestibule en voorportaal. Louise stortte ter aarde, en bleef bewusteloos op het marmer liggen. Mevrouw Van der Mijle komt het eerst uit de audientiezaal aanvliegen - en knielt handenwringend bij de Prinses, wier bloed den vloer kleurt. Zij heft Louise's hoofd op, en ontdekt eene wonde boven het linkeroog. De Prinses blijft in onmacht, met het hoofd in de armen van Mevrouw Van der Mijle. Lady Carey verschijnt uit de audientiezaal, en stort met een luiden kreet aan de zijde van de gevallene koningsdochter. Het is of die kreet Louise tot bewustzijn doet terugkeeren. Ze slaat de oogen op, en daarna de armen om den hals van Mevrouw Van der Mijle. Lady Carey helpt haar zich van den grond te verheffen. Beide dames steunen het jonge meisje, en brengen haar naar de audientiezaal. Nauwelijks is de deur achter de binnentredenden gesloten, of de Koningin vliegt naar Louise, en grijpt haar kind in de beide armen.
Elisabeth Stuart was doodsbleek. Hare donkere oogen fonkelden van woeste gramschap. Lord William Craven volgde de Koningin met eene uitdrukking van angstigen kommer. Eensklaps richt de Koningin het woord tot hem, en beveelt hem in het Engelsch de deur te bewaken. Niemand mag weten, wat er voorvalt. Snel grijpt ze haar kanten neusdoek, en stelpt het bloed aan Louise's voorhoofd. Het blijkt oogenblikkelijk, dat de wond niet ernstig is. Louise klemt zich aan de borst van hare moeder, en weent onder hevig snikken. De Koningin kust het gewonde voorhoofd - en fluistert:
‘Louise! Arm, lief kind! Courage, courage! Niemand mag iets merken! Gebruik patiëntie in deze fatale adversiteit!’
Louise verborg haar hoofd aan den boezem der Koningin en fluisterde bijna onhoorbaar met hartverscheurende stem:
‘Ze hebben hem vermoord, moeder! Ze hebben hem vermoord!’
De Koningin ondersteunde Louise met den linkerarm, en de rechtervuist omhoog ballend, riep ze luide en dreigend:
‘Er zal justitie geoefend worden! Niemand der moordenaars ontkomt het!’
Daar buiten klonk een luid gezwatel van stemmen, dat hooger en hooger steeg. Eene talrijke menigte, mannen, vrouwen en kinderen, stormde op het paleis af.
‘Weg met de moordenaars!’
‘Weg met de dolle Palatijnen!’
De lakeien hadden het ijzeren toegangshek gesloten, en plaatsten zich met hellebaarden op de stoep.
Maar altijd luider klonk het door de geopende ruitjes der audientiezaal:
‘Weg met de moordenaars!’
‘Weg met de dolle Palatijnen!’
De Koningin had het hoofd fier opgeheven. Haar hart was op het uiterst verbitterd tegen Philips, en toch ergerde ze zich over de beweging onder het straatvolk.
Louise herstelde zich. Het mooie kopje, aan 't voorhoofd met bloed bezoedeld, vertoonde zich plotseling als door nieuw leven bezield. Ze richtte den blik naar buiten, naar de luid razende volksmenigte, en riep plotseling met eene krijschende stem:
‘Weg met de moordenaars!’
De Koningin maakte eene snelle beweging, om hare dochter het spreken te verbieden, maar de deur ging open met groot gerucht. Binnen stortte de moordenaar, Prins Philips. Lord Craven had hem niet kunnen terughouden. Door angst en woede verblind baande hij zich een doortocht. Zijn degen en draagband had hij weggeworpen, zijn hoed verloren. Op den rechterarm van zijn wit satijnen pourpoint vertoonde zich een bloedvlak. Allerlei aandoeningen verwrongen zijne trekken. De opgewondenheid, door het onmatig zwelgen veroorzaakt, scheen bedwongen. De bloedige daad had den woestaard ontnuchterd.
Hij trad aarzelend eenige schreden nader.
Plotseling zonk hij op zijne knieën voor de Koningin.
Daarbuiten klonk het altijd luider:
‘Weg met de moordenaars!’
‘Weg met de dolle Palatijnen!’
Philips strekt de handen uit, en riep:
‘Moeder, moeder! Verberg me! Red me! 't Was in de hitte van den strijd, in de eerste mouvementen van mijne zeer geïrriteerde colère....’
Elisabeth Stuart trad met de diepste verachting eene schrede terug.
Ze strekte de hand uit, en schreeuwde luider dan het eene Koningin betaamde:
‘Weg, weg, vileine rabaud! Gemeene moordenaar! Wees gevloekt voor eeuwig!... Gevloekt... gevloekt...!’
Mevrouw Van der Mijle kwam ijlings haar steunen - de toorn deed haar wankelen.
Het gejoel der dreigende stemmen vóór het paleis werd verontrustend.
En wederom vliegt de deur open. De Prinses Elisabeth, de oudste dochter, de wijze, verstandige discipelinne van den wijsgeer Cartesius, verscheen op den dorpel. Maar al wat ze zag, scheen haar te doen aarzelen. De Koningin stond met opgeheven rechterarm, vlammende van toorn, gesteund door Mevrouw Van der Mijle. Louise Hollandina had de linkerhand harer moeder gevat en verborg het gewonde hoofd aan haar schouder. Philips lag op de knieën gezonken - de handen uitgestrekt met het gebaar van een smeekeling. Het luid geraas der schreeuwende stemmen voor het paleis joelde en donderde omhoog.