door brand vernield, werd vervangen door de Nieuwe kerk, waarvan we straks iets zullen mededeelen.
Waren de twee genoemde gebouwen de oudste herinneringen aan Zierikzee's verleden, de schriftelijke gedachtenissen daaraan zijn niet veel jonger.
Ofschoon geen andere keur bekend is, dan die van 1248, lijdt het geen twijfel, dat Zierikzee reeds in de 12e eeuw grafelijke brieven bekomen heeft, gelijk uit voornoemde keur is af te leiden. De stad wordt in de 12e eeuw reeds een belangrijke plaats genoemd en was in 1203 veilig genoeg, om graaf Willem I tot toevluchtsoord tegen zijne vijanden te strekken, terwijl uit het feit, dat de Vlamingen, die in 1205 in Schouwen vielen, ook Zierikzee wilden belegeren, mag opgemaakt worden, dat het toen reeds goed versterkt was.
Volgens kroniekschrijvers werd de stad na 1210 aanmerkelijk uitgebreid en in het midden der 13e eeuw vond men er een bagijnhof, een vleeschhal, een klooster der Predikheeren (1255) en waarschijnlijk ook een klooster der Minderbroeders, daar deze reeds in 1283 vermeld worden.
Het beleg door de Vlamingen in 1303 en 1304, zoo nauwkeurig bekend door de aanteekeningen der tijdgenooten Guiard (een Franschman) en Melis Stoke, die beiden er bij tegenwoordig waren, werd met leeuwenmoed doorstaan en het ontzet der stad, een gevolg van den gelukkigen uitslag van den fellen scheepsstrijd op de Gouwe, werd nog tot in de 16e eeuw jaarlijks te Zierikzee herdacht.
Na de verdrijving der Vlamingen is de stad snel in bloei toegenomen, vergrooting was noodzakelijk en in het nieuwe gedeelte werd in 1358 het 's Gravensteen gebouwd (in den tijd van Karel V vergroot) niet ver van de plaats waar toen reeds het St. Elizabeth's Gasthuis stond, dat niet lang daarna met eene kerk (de Gasthuiskerk) verrijkt werd. Handel en zeevaart hadden zich ook in de eerste helft der 14e eeuw aanmerkelijk uitgebreid, vooral op de Oostzee en het gewicht van Zierikzee in dien tijd is af te leiden uit het feit, dat de stad nog in 1355 één voogd benoemde, die alle Hollandsche en Zeeuwsche steden bij den handel der Hanse in de Oostzee vertegenwoordigen moest. Opmerking verdient voorts, dat reeds in 1308 Lombarden zich te Zierikzee vestigden, wat op een niet onbelangrijk handelsverkeer wijst.
De bloei der stad, door zoutzieden, meênering, visscherij en zeevaart teweeggebracht, groeide in den loop der 15e eeuw nog aan en zoo wordt het begrijpelijk, dat een groote ramp als de felle brand, die in 1414 bijna half Zierikzee verteerde, zoo spoedig te boven gekomen werd. Nadat ook sedert 1438 een geregelde koopvaart op Spanje begonnen was, bereikte de stad in het midden der 15e eeuw het toppunt van welvaart en konden de grondslagen gelegd worden voor een kostbaar bouwgewrocht als de St. Lievens Monstertoren, die, werd hij voltooid, de hoogste der aarde worden zou.
Doch toen kwam er kentering in den voorspoed. In 1458 verwoestte een hevige brand een voornaam deel der stad, waardoor het Jacobijnenklooster en het Bagijnhof te gronde gingen; in 1466 vernielde ‘een ontsichtelijke en afgrijselijke brandt’ bijna een derde deel der stad; in 1468 bracht een zwaren N.W. storm met hoogen vloed groot nadeel aan het gebied van Zierikzee toe; in 1472 viel hier een geducht oproer voor, onder welks nasleep de stad jaren gebukt ging en in 1477 teisterde een storm, vreeselijker dan men sedert een eeuw beleefd had, deze streek, bracht groote verliezen van volk en schepen teweeg en was allerwaarschijnlijkst de directe oorzaak van de staking van den torenbouw.
Toch scheen het soms, alsof Zierikzee nieuwe levenskracht putte uit al die rampen, door vuur, storm en water haar toegebracht, want als men nagaat, welke slagen er in de eerste helft der 16e eeuw nog aan de stad werden toegebracht, dan staat men verbaasd dat de plaats, ontvolkt en verarmd, niet tot een klein dorp geslonken, ja geheel vergaan is.
In 1518 stierven er 3200 menschen aan de pest en in hetzelfde jaar overstroomde geheel Schouwen en Zierikzee; in 1526 verbrandden 77 zoutkeeten vol zout en 125 huizen buiten de stad; de rijkdom verminderde zoozeer en de plaats werd zoo ontvolkt, dat bijna de helft der huizen ledig stond en de aanzienlijkste niet meer dan twintig gulden huur 's jaars opbrachten; in 1532 stierven binnen drie maanden tijds wederom meer dan 3000 menschen aan de pest en in het jaar 1557 was er duurte en schaarschheid van koren en sleepte de meergenoemde ziekte nogmaals ruim 1100 menschen ten grave. Toen volgde de Reformatie met hare woelige tijden, de beeldstormerij haalde o.a. het klooster der Minderbroeders onder den voet, en eerst nadat de belegering door de Spanjaarden in 1575 en 1576 achter den rug was, brak er voor de veel beproefde stad een tijd van verademing aan, die voortduurde tot het midden der 17e eeuw. Handel, nering en visscherij bloeiden en de laatste tak van nijverheid was zoo uitgebreid, dat van hier zeshonderd man ter vischvangst voeren. Zwaar trof daarom in 1653 het verlies van 49 vischschepen (ongeveer de helft der vloot), die door de Engelschen genomen werden.
Evenals elders in het land, vielen ook hier in 1672, 1747 en 1787 oproeren voor, waarbij vele inwoners niet weinig in hunne bezittingen benadeeld werden. Behalve genoemde woelige tijden, genoot Zierikzee overigens vele voordeelige jaren, tot op het einde der 18e eeuw de omwenteling zich ook hier deed gevoelen en vele aanzienlijken deze stad metterwoon verlieten. Vele groote huizen stonden ledig, en de bevolking, in 1750 op 10 à 11000 geschat, daalde op het einde der eeuw tot ongeveer 6000 inwoners. Gedurende de eerste jaren dezer eeuw nam de achteruitgang zoo mogelijk nog toe, maar door de oprichting eener visscherij en eenige rustige vredesjaren herleefde de welvaart, die niet weinig begunstigd werd door den aan bouw sedert 1840 van groote koopvaardijschepen, welke hier werden uitgerust en veel vertier aanbrachten. Omstreeks 1870 genoot de stad zijn hoogsten welstand gedurende deze eeuw en telde men hier 8000 inwoners.
Na dien tijd is de stad er niet op vooruitgegaan. Integendeel zijn verschillende takken van industrie opgeheven en de aantrekkingskracht der groote steden bracht er niet weinig aan toe, om plattelandsteden als Zierikzee, met zijne omgeving, van verschillende bronnen van bestaan en ingezetenen te berooven, en het is twijfelachtig, of de in 1899 tot stand komende tramverbinding met den vasten wal hierin verbetering zal brengen.
(Wordt vervolgd.)