Monsieur De l'Espinay.
Eene episode uit het leven van Elisabeth Stuart, Koningin van Bohemen, 1645-1646.
Door Dr. Jan ten Brink.
(Vervolg van blz. 95.)
De stem der Koningin klonk luid en vol, getuigende van groote ontroering. De Prinses Elisabeth antwoordde zeer kalm:
‘Dit zal ter contrarie wel anders blijken, als uwe Majesteit gelieft te luisteren naar haar oudsten zoon!’
En nu begon Karel Lodewijk zijn verhaal, terwijl de Koningin zich wierp tegen de rugleuning van haar zetel met eene uitdrukking van hevig misnoegen. Mevrouw Van der Mijle begreep, dat er een storm opstak. Ze zag met bekommering naar hare veelbeproefde koninklijke vriendin. Deze luisterde zeer aandachtig naar alles, wat Karel Lodewijk vertelde - de ontmoetingen van l'Espinay en hare dochter Louise - het rapport van den spion-lakei - de Haagsche geruchten en praatjes. Van tijd tot tijd bewoog ze zich ongeduldig, maar viel den verteller niet in de rede. Ze wilde nauwkeurig weten, waarop de beschuldigingen steunden. Het geheele relaas kwam haar zeer onbeduidend voor. 't Meest hinderde haar de houding van Elisabeth, die vroeger l'Espinay tegenover Philips had verdedigd - en nu zich aan de zijde harer broeders schaarde.
Zoodra Karel Lodewijk zijn requisitoir had voltooid, begon Elisabeth:
‘Ik smeek uwe Majesteit dit alles wel zeer serieus te willen considereeren. De hostiliteit der Hagenaars is niet dubieus. Men spreekt van de groote faveuren door uwe Majesteit en de beide Prinsessen aan den Graaf de l'Espinay bewezen. Dit is infame, ignobele lastertaal, die mij het bloed naar de wangen drijft. Onze koninklijke eer is in groot perikel. Uwe Majesteit gelieve te considereeren, dat de Graaf de l'Espinay, hoe dapper en chevaleresk overigens, een zeer gevaarlijk man is voor al te gevoelige jonge vrouwen. Het is van publieke notoriëteit, dat deze Graaf eene minnares van Monseigneur Gaston de France heeft verleid, en dat hij daarom fugitief is, kunnende niet naar zijn vaderland retourneeren. Uwe Majesteit heeft hem in dit paleis geïntroduceerd, en nu begint alom de laster zich te insinueeren. Lakeien en stalboeven weten, dat hij dikwijls in de schilderkamer van Louise wordt toegelaten... men spreekt op onze digniteit en komt onze eer te na!’
De Koningin had dit alles met klimmende gramschap aangehoord, maar wist zich voor het uiterlijk te bedwingen.
‘Ik ben verwonderd in uw discours, Elisabeth! Sedert wanneer kreunen zich prinsessen van koninklijken bloede aan de calumniën der smalle gemeente? Sedert wanneer is het hare gewoonte hare familieleden te soupçonneeren zonder eenigen grond? Waardoor het vertrek van Monsieur de l'Espinay uit Frankrijk gecauseerd is, weet ik niet, maar de motieven zijner handelingen zijn nobel, dit is certein! Onze eer en digniteit hebben geen beteren verdediger dan den Graaf de l'Espinay!’
Elisabeth Stuart had zeer veel moeite om haar toorn te beheerschen. Hare dochter en naamgenoot bleef geheel kalm, achtende het beneden hare waardigheid aan eenige opwelling van drift toe te geven. Ze antwoordde met klem, maar zeer rustig:
‘Ik bidde uwe Majesteit serio een oogenblik ernstig na te denken. De toekomst van ons Huis schijnt me vrij desesperaat. Na al onze droefheid en adversiteit moeten we de uiterste prudentie appliceeren! De bewoners van deze stad en deze Republiek zijn ons weinig genegen. De machtige invloed van uwen doorluchtigen oom, Prins Frederik Hendrik, heeft ons tot nog toe geprotegeerd. We mogen aan de nu gebleken hostiliteit geen voedsel geven! Men weet in Den Haag, wie de Graaf de l'Espinay is, en ergert zich aan de faveuren, welke hij hier geniet. Binnen kort, als uwe Majesteit hier niet in voorziet, zullen nieuwe vijandelijke attentaten en injuriën ons Huis en onze personen treffen. Er moet een eind komen aan den vrijmoedigen omgang van onze Louise met den Franschen Graaf....’
De Koningin maakte eene toornige beweging met het hoofd. Het bloed stroomde haar naar de wangen. Met luide stem viel ze hare dochter in de rede.
‘Zwijg. Elisabeth! Ik wil zulke propoosten niet langer gedoogen! Eene prude, eene bégueule, als jij, denkt overal kwaad van. Monsieur de l'Espinay mag niet langer communiceeren met Louise, maar waarom mogen al die geleerden, die schamele poëten met versleten pourpoints en mantels wel dagelijks met jou communiceeren? Zwijg, ik admitteer geen woord meer!’
De Koningin rees uit haar stoel ten hoogste vergramd. Elisabeth stond eveneens op, wat bleeker maar waardig, onverschrokken. Mevrouw Van der Mijle greep in groeten angst de linkerhand der Koningin. Deze wilde zich niet langer bedwingen. Hare stem klom hooger en hooger. Ze hief de rechterhand op, en sprak in arren moede:
‘Ik ben je moeder! Ik ben je Koningin! Ik admitteer niet, dat mijne kinderen mij komen blameeren! Ik ontzeg hun het recht aanmerkingen op mijn gedrag te maken! Ik verbied Elisabeth mij in de eerste veertien dagen onder de oogen te komen!’
De Prinses was doodsbleek geworden. Met verwonderlijk groot zelfbedwang liep ze, het hoofd fier omhoog, naar de deur. Ze wendde zich nog even om, en zei trillend, hijgend:
‘Uwe Majesteit wil naar mijn advies niet luisteren. Het zij zoo! De gevolgen komen voor hare rekening!’
Zoodra Elisabeth het boudoir verlaten had, greep Mevrouw Van der Mijle de beide handen der Koningen, terwijl twee dikke tranen over haar gerimpelde wangen vloeiden. Elisabeth Stuart omhelsde, zeer ontroerd, hare grijze vriendin en fluisterde:
‘Modérez vos transports, ma chère Van der Mijle! Je suis calme, très calme...’
Daarna boog ze haar hoofd naar den schouder van Mevrouw Van der Mijle, en weende bittere tranen.
Lord William Craven had zijne plaats aan het venster verlaten. Hij had den strijd tusschen moeder en dochter met pijnlijke belangstelling gevolgd - en begrepen. Karel Lodewijk en Philips hadden, zoodra Elisabeth vertrokken was, eene diepe buiging gemaakt, en haar voorbeeld gevolgd. Craven trachtte nu terstond op zijne gewone eerbiedige, maar innig hartelijke manier, de Koningin moed in te spreken. Bijna oogenblikkelijk herwon deze haar kalmte, toen een hofdame binnentrad en gehoor vroeg voor den Graaf de l'Espinay. De Koningin vermaande haastig, dat men niets van het voorgevallene zou laten doorschemeren, en ontving l'Espinay met een kalmen glimlach. De beide witte hazewinden kwamen vriendelijk kwispelstaartend den Graaf verwelkomen. Ze herkenden hun vriend en verpleger. De Koningin had l'Espinay bevolen elken dag rapport uit te brengen over den toestand van het staldepartement. Zoodra nu gebleken was, dat zich alles in behoorlijke orde bevond, sprak de Koningin eenige beleefde woorden tot haar stalmeester, en verklaarde ze, dat ze behoefte had aan beweging en lucht. Ze stelde eene wandeling voor in het Voorhout, daar het uur van wandelen voor de voorname Hagenaars geslagen was. Mevrouw