‘En wat heb je geobserveerd?’
‘De Françoois ligt op zijne knieën voor de Prinses, en kust haar hand!’
‘Wat meer?’
‘Al had ik het heele lijf vol oogen, 't was me niet mogelijk meer te zien!’
‘Wat meen-je, schelm! Vooruit er mee, of je krijgt goedkoop de galg voor je nieuwe jaar!’
Philips sprak op dreigenden toon - de lakei verbleekte.
‘Het is te bijster schrikkelijk, uwe Hoogheid! Maar gisteren, na een bezoek van meester Gerard van Honthorst, is een schildersezel met een breed conterfeitsel voor de deur geplaatst. Ik kan geen hand voor oogen meer zien!’
Philips sloeg met de vuist op de tafel, rood van toorn.
‘De nikker speelt met je bek, vervloekte galligerd!’ schreeuwde hij. ‘Je hebt je laten betrappen, toen je door het sleutelgat gluurde. De schilder heeft je gezien! Elementen! Ik zal je koek geven!’
Joost Joosten Duijnsbergen boog het hoofd met de schichtigheid van een bangen hond, die een dracht slagen verwacht. De uitdrukking van zijn terugstootend gezicht werd afschuwelijk.
Karel Lodewijk richtte zich tot zijn broêr, en zei op hoogen toon:
‘Geef den schelm de pais, Philips! Ik heb hem wat te vragen!’
En toen zich tot den bevenden lakei richtend:
‘Luister, rabaud! En lieg niet, of ik zal je met een stok den kop aan stukken smijten! Wie komen er op bezoek bij de Prinses in het atelier?’
De lakei sidderde. Hij had meermalen den toorn van Philips gewekt, en menige mishandeling van den doldriftigen Prins ondergaan. Hij haastte zich nu met schorre stem te zeggen:
‘Een goed deel van de schilders uit Den Hage - meester Honthorst, meester Van Miereveldt, meester Jordaens, vele anderen. Dan komt Hare Majesteit met Mevrouw Van der Mijle, de oude Freule Van Dorp, de heer Huygens, Secretaris van Zijne Hoogheid; sommige Françooische en Engelsche heeren, en de Françooische Graaf, die hier stalmeester is!’
Karel Lodewijk knikte bemoedigend, en ging voort:
‘Al wel, sinjeur! En zeg nu eens zonder bewimpeling - komt die Françooische lichtvink vaak in de schilderkamer van de Prinses? En hoe lang duurt dit nu al?’
‘Dat zal wel al mooitjes van dezen winter begonnen zijn, uwe Hoogheid! De Graaf komt goelijkjes twee of driemaal in de week!’
‘Heb je aan de deur geluisterd?’
‘Ik versta mij niet op het Françooisch, uwe Hoogheid!’
‘Heb je bij het binnenkomen in de schilderkamer de Prinses wel eens aan de zijde van den Graaf gezien?’
‘Certein, uwe Hoogheid! Ze stonden wel eens saam bij een conterfeitsel - maar keken malkaar, niet het schilderij, aan! Het leek wel, of ze liefoogden!’
Prins Karel Lodewijk had nu zijn doel bereikt. Hij smeet een stuk zilver naar den lakei, en wees hem de deur. Joost Joosten Duijnsbergen verdween met zeldzame snelheid, zich bukkende om het geldstuk van den vloer op te rapen. Philips balde de vuist, en wierp een vergramden blik naar den vluchtenden guit.
Zoodra het gerucht zijner voetstappen uitstierf, zei Karel Lodewijk:
‘'t Is niet dubieus! De eer onzer zuster loopt groot perikel. Het zal evenwel profitabel zijn, om met de uiterste prudentie te procedeeren. De Graaf de l'Espinay is een galgenaas in zijn huid, en mag niet langer in dit paleis worden toegelaten. Er moet alle vlijt en diligentie worden aangewend, om de vervallen zaken hier te redresseeren. Doch op dit punt mag niet getracteerd of besloten worden zonder voorweten en kennisse van onze oudste zuster Elisabeth.’
Philips zag verschrikt op. Elisabeth, die verwenschte précieuse was hem niet genegen! Het was niet zeker, of zij partij zou kiezen tegen l'Espinay. Hij schudde het hoofd, en antwoordde:
‘Om de eer van Louise te sauveeren, en onze desperate zaak te restaureeren, komt mij de hulp van deze bégueule niet noodzakelijk voor! Er zijn maar twee middelen: Hare Majesteit te remonstreeren, dat de Françooische hond moet worden weggejaagd - of hem zelf in 't aangezicht te slaan, en met het rapier te agresseeren!’
Prins Karel Lodewijk haalde de schouders op.
‘Met dien snoevenden pronker in persoon te procedeeren, staat beneden uwe digniteit, Philips! Dat mogen we aan deze heeren renvoyeeren!’
Hij wees op Von Pellnitz en Wartenau, die zich schijnbaar ten hoogste gevleid achten, doch zich de eenmaal ontvangen les maar al te pijnlijk herinnerden.
‘Daarenboven,’ ging Karel Lodewijk voort, ‘zal Hare Majesteit zich door ons niet zoo schielijk laten persuadeeren. We hebben niet veel meer dan een vermoeden! Elisabeth alleen is bekwaam deze situatie naar eisch te apprecieeren. Elisabeth heeft de noodige autoriteit - zij alleen moet voor ons spreken!’
Philips boog het hoofd voor zijn zooveel ouderen broeder. Hij had nog maar weinig ervaring van de wereld, en gehoorzaamde alleen aan de eerste opwelling van zijne dolle drift. Hij was op zijn zestiende jaar naar Parijs gezonden, om zijne opvoeding te voltooien, maar had er zooveel geld verteerd, en zich zoo berucht gemaakt door zijne ‘turbulente comportementen’, dat zijn oud-oom, de Hertog de Bouillon, Maarschalk van Frankrijk, hem zoo snel mogelijk naar Den Haag had teruggezonden. Er was met dezen woesteling weinig te beginnen. Hij toonde alleen eenigen eerbied tegenover zijne moeder, hij vreesde de tong zijner zuster Elisabeth.
Karel Lodewijk adviseerde nu oogenblikkelijk met Elisabeth te gaan raadplegen. Von Pellnitz en Von Wartenau bleven achter. Zoodra de beide prinsen vertrokken waren, vielen ze uit, luid in het Duitsch roepende, dat ze zich niet beschikbaar stelden, om door den Graaf de l'Espinay te worden doorpriemd. Von Pellnitz had het volle gebruik van zijn rechterarm nog niet terug. Er bleef eene stramheid in zijne bewegingen, die hem verhinderde den degen naar eisch te voeren. Von Wartenau was geheel hersteld, maar had zeer veel aan zijn wond geleden. Beiden koesterden den hevigsten wrok. Ze overlegden dien morgen nog geruimen tijd, of ze den gevaarlijken vijand niet in eene hinderlaag konden lokken, en hoe ze hem zouden kunnen afmaken, zonder hun leven in de waagschaal te stellen.
Karel Lodewijk en Philips daalden naar de eerste verdieping, waar zich het studeervertrek van Elisabeth bevond. De Prinses was alleen, en bereid hare beide broeders te ontvangen. Hare kamer zag uit op het Voorhout, maar de laagste ruiten der drie hooge kruisvensters waren beschilderd met donkere kleuren, de wapens van Engeland, de Paltz en de Geüniëerde Provinciën voorstellende. Dit vertrek zag er niet anders uit, dan de studeerkamer van een Descartes of een Constantin Huygens er zou hebben uitgezien. De wanden waren met boekenkasten geheel bedekt. Eene fraaie kopergravure naar Frans Hals reproduceerde den geestigen kop van Descartes, en hing boven den schoorsteenmantel. En juist omdat deze gravure het eenige kunstwerk in deze studeerkamer, - waar geen zweem van spiegels gevonden werd - uitmaakte, viel het portret van Cartesius te meer in het oog. De prinses Elisabeth, hartstochtelijke bewonderaarster der Cartesiaansche wijsbegeerte, had eene hooge vereering voor den wijsgeer opgevat, die het haar loonde door te zeggen dat zij van al zijne lezers en lezeressen zijne philosophie het beste begrepen had. Descartes vertoefde herhaaldelijk in Den Haag, en werd een der bevoorrechte gasten