onverwachten aanval van de inboorlingen, belet had te vluchten en hoe slechts door zijn onversaagd optreden een zware neerlaag niet alleen voorkomen, maar zelfs eene belangrijke overwinning behaald was, die een eind maakte aan een gevaarlijken opstand.
‘En wie was die kranige officier?’ vroeg mijn vader.
‘Er kwam een oogenblik van pijnlijke stilte; dan zeide de gast kalm:
Wel, kolonel Konings, het doet mij genoegen u te kunnen mededeelen, dat het uw eigen zoon was.’
‘Verwonderd ben ik daarover niet,’ hernam mijn vader rustig, ‘mijn zoon heeft niets meer dan zijn plicht gedaan.’
‘Maar ter zelfder tijd gleed er een glimlach over zijn gelaat, en trots, die hij niet kon onderdrukken, stond daarop te lezen.
‘Ik begreep onmiddellijk, dat ik ten gunste van mijn broeder partij kon trekken van dit voorval. Nauwelijks behoef ik te zeggen, dat ik steeds met mijn broer in correspondentie was gebleven en dus wist, dat hij niets vuriger verlangde dan eene verzoening met zijn vader, dien hij ondanks alles was blijven hoogachten.
‘In Indië, waarheen hij als luitenant overgeplaatst was had hij steeds voorspoed gehad, zoowel in den dienst als in zijn huisgezin en naar hij mij den laatsten keer had geschreven stond hij op het punt met verlof naar het vaderland te gaan.
‘Op den avond van het merkwaardige diner ging ik naar bed met een tevreden gemoed, vast overtuigd, dat het mij weldra zou gelukken mijn pogingen tot een goed einde te brengen.
‘Zoo spoedde een maand voort; Kerstmis ging voorbij, wij naderden het einde van het jaar. Oudejaar viel op een Woensdag. Mijn vader hield er van dien dag met zekere plechtigheid te vieren en mij dan een cadeautje te geven “omdat hij het anders het heele jaar niet meer doen kon”.
‘Op den dag voor Oudjaar moest ik in zijn studeerkamer komen.
‘Wel, Marietje,’ zeide hij met een vriendelijken glimlach, ‘nu moet je me toch eens raad geven in een heel gewichtige zaak.’
‘Mijn raad, papa? Nu maakt u toch zeker een grapje!’
‘Neen, heelemaal niet; maar ik weet niet wat ik doen moet. Een dochtertje van een mijner beste vrienden - een aardig meisje, dat veel van hem houdt - is morgen jarig en nu wil hij haar een cadeautje geven. Hij weet echter niet wat en nu vroeg hij mij of ik wat voor hem wist; omdat nu het meisje zoowat even oud is als jij, kun jij mij en mijn vriend misschien helpen. Wat zou jij wel kiezen?’
‘Natuurlijk wist ik bij het eerste woord al wat er aan de hand was, want het was een herhaling van de comedie, die wij elk jaar speelden. Maar ik fronste mijn wenkbrauwen alsof ik door de volkomen nieuwheid van zijn idee was getroffen.
‘Lieve hemel, papa! Ben ik soms het jonge meisje, dat u bedoelt?’
‘Wie anders zou ik kunnen bedoelen? Spreek nu eens precies uit, wat je wilt hebben; ik ben dit jaar erg royaal gestemd en nu moet jij maar eens misbruik maken van de goedgeefschheid van je vader, mijn kind.’
‘Uw royaliteit verbaast mij volstrekt niet, papa, want ik weet, dat ik een verwend kind ben. Maar - -.’
‘Nu?’
‘Dit jaar zou ik graag iets heel, heel bijzonders hebben.’
‘En wat is dat, mijn liefste?’
‘Zal u niet boos zijn?’
‘Boos?’ zei mijn vader vroolijk, ‘ben ik ooit boos op je geweest?’
‘Neen, lieve papa, nooit. Zult u dan mij het cadeautje, waarop ik nu mijn zinnen gezet heb, niet weigeren, wat het ook is!’
‘Dat is een zware belofte, niet waar? Ik wil je alles geven wat in mijn macht is.’
‘Alles?’
‘Alles!’
‘Lieve papa, dan dank ik u wel,’ zeide ik terwijl ik zijn gebruinde wangen kuste.
‘Nu dan,’ riep ik uit, ‘morgen, voor wij aan tafel gaan zal ik u mijn cadeau vragen.’
‘Morgen, Marietje? Maar hoe kan ik het dan tijdig genoeg koopen?’
‘Wat ik u zal vragen zou u nergens kunnen koopen. Ik zie, dat u er niets van begrijpt; daarom zal ik de geheimzinnigheid een beetje wegnemen; wat ik u wil vragen zijn twee kussen.’
‘Twee kussen!’ riep hij uit. ‘Als je wilt kun je die direct krijgen en morgen voor we aan tafel gaan nog twee. Kussen? Dat is wezenlijk niet veel voor een cadeautje van een meisje van twintig!’
‘Nu, papa, vergeet uwe belofte nu niet, ik heb uw soldatenwoord.’
‘Ik zal dat niet breken, wees niet bang.’ Dan weggaande, hoorde ik hem mompelen: ‘Maar bij Jupiter, ik heb niet beloofd, dat ik mijn kind geen beter geschenk zou geven dan twee kussen.’
‘Den volgenden dag, precies om vier uur, klopte ik aan de deur zijner studeerkamer en zeide zoo plechtig mogelijk: ‘Kolonel, als het u belieft, het diner is klaar.’
‘Uitstekend,’ antwoordde mijn vader, ‘je ziet ik ben klaar, en ik heb een uitstekenden eetlust om je tafel eer aan te doen.’
‘Dat doet mij pleizier,’ hernam ik, ‘wil u mij nu het genoegen doen mij naar de eetkamer te volgen.’
‘Wacht een oogenblikje, mijn liefste, en laat ik je eerst een klein cadeautje geven.’ En een van de laden van zijn schrijftafel opentrekkende, nam hij daaruit een kostbaren armband met paarlen bezet, dien hij met de meeste galanterie aan mijn arm schoof.
‘En nu,’ voegde hij er bij, ‘nu dit tot beider tevredenheid is afgeloopen naar ik vertrouw, blijft mij alleen nog over je de twee kussen te geven, waarom je mij gisteren hebt gevraagd.’
‘Juist, papa, u hebt volkomen gelijk, maar ik heb niet gezegd, dat de kussen voor mij zelve waren. Wil u eventjes wachten!’
‘Zonder hem den tijd te laten tot antwoorden nam ik zijn arm en bracht hem naar de eetkamer.
‘Nauwelijks waren wij daar of een klein meisje van vier jaar, klom op mijns vaders knie en lispelde ‘een goed oudjaar grootpa’, en op hetzelfde oogenblik greep een jongetje van zes, zijn jas en zeide ook ‘een goed oudjaar, grootpa.’
‘Mijn vader keek mij strak aan, hij fronste zijn wenkbrauwen en een oogenblik zonk mij de moed in de schoenen. Ik dacht dat mijn zoo mooi overlegd plannetje zou mislukken. Maar vriendelijk keek de oude man naar de twee kinderen en de storm, dien ik een oogenblik gevreesd had, dreef voorbij. Hij nam de beide kinderen in zijn armen en kuste ze, terwijl dikke tranen langs de wangen van den veteraan gleden.
‘Nu of nooit,’ dacht ik, holde naar de deur en kwam terug bij de eene hand mijn broeder Frederik leidende en bij de andere zijn jonge vrouw. Ik moet toegeven, dat het een angstig oogenblik voor mij was, toen mijn vader van mij naar zijn zoon keek en dan weer naar de vrouw, die de oorzaak van de lange verwijdering was geweest. De gelaatsuitdrukking van mijn vader stelde mij volstrekt niet gerust en al mijn kracht had ik noodig om te spreken zooals ik deed.
‘Vader,’ zeide ik met wanhopige kalmte, ‘gisteren hebt u mij uw woord gegeven, dat u vandaag twee kussen zoudt geven als een cadeau voor mij. Ik vraag thans van u de vervulling van die belofte.’
‘Een oogenblik aarzelde hij, dan zijn beide handen naar mijn broeder uitstekend, zeide hij: